Kinderalimentatie: Buitenschoolse opvangkosten bij werkende ouder

News  >  Familienrecht  >  Kinderalimentatie: Buitenschoolse opvangkosten bij werkende...

Arbeitsrecht-Anwalt-Rechtsanwalt-Kanzlei-MTR Legal Rechtsanwälte
Steuerrecht-Anwalt-Rechtsanwalt-Kanzlei-MTR Legal Rechtsanwälte
Home-Anwalt-Rechtsanwalt-Kanzlei-MTR Legal Rechtsanwälte
Arbeitsrecht-Anwalt-Rechtsanwalt-Kanzlei-MTR Legal Rechtsanwälte

Kosten voor naschoolse opvang bij werkende ouders en de classificatie hiervan binnen het kinderalimentatie-recht

De vraag of uitgaven voor naschoolse opvang, die ontstaan door de beroepsmatige werkzaamheden van een verzorgende ouder, als alimentatierechtelijke meerbehoefte van het kind kunnen worden aangemerkt, houdt familierechters al lange tijd bezig. De rechtbank Pforzheim heeft hierover opnieuw uitspraak gedaan bij beschikking van 4 maart 2020 (zaaknr.: 3 F 160/18) en de criteria voor de alimentatierechtelijke beoordeling van dergelijke opvangkosten nader gepreciseerd.

Grondslagen van kinderalimentatie

Kinderalimentatie is geregeld in het Burgerlijk Wetboek (BGB), met name in § 1601 e.v. BGB, en dient ter dekking van de levensbehoeften van het onderhoudsgerechtigde kind. Dit bestaat in principe uit de zogeheten basisbehoefte, die alle gewone behoeften van het kind zoals voedsel, kleding, huisvesting, educatie en vrijetijdsactiviteiten omvat. In de Düsseldorfer Tabelle worden hiervoor richtwaarden vastgesteld die landelijk als maatstaf voor de bepaling van de kinderalimentatie worden gehanteerd.

De basisbehoefte dekt doorgaans de kosten van de algemene levensonderhoud. Bovenop de basisbehoefte kunnen in bijzondere gevallen extra of bijzondere behoeften worden opgevoerd. Van extra behoefte is alimentatierechtelijk sprake wanneer het gaat om een voortdurende, langdurig regelmatig terugkerende en met aanzienlijke kosten verbonden behoefte, die niet door de tabelalimentatie wordt gedekt.

Naschoolse opvang: Onderscheid tussen basisbehoefte en meerbehoefte

Een vaak besproken aspect is in hoeverre kosten voor naschoolse opvang als extra behoefte kunnen worden beschouwd. Deze vraag is vooral relevant wanneer de verzorgende ouder een baan heeft en is aangewezen op externe opvang voor het kind. De kosten voor de naschoolse opvang vloeien in dat geval niet voort uit bijzondere behoeften van het kind zelf, maar zijn indirect gemotiveerd door de arbeid van een van de ouders.

In het onderhavige geval werd de naschoolse opvang uitsluitend ingericht om de verzorgende ouder in staat te stellen zijn of haar beroep uit te oefenen. Het kind was niet vanwege bijzondere omstandigheden of individuele behoeften aangewezen op deze extra opvang.

De rechtbank Pforzheim maakte duidelijk dat dergelijke opvangkosten in deze gevallen niet als extra behoefte van het kind in de zin van § 1610 lid 2 BGB moeten worden aangemerkt. Als motivering voerde de rechtbank aan dat de naschoolse opvang hier geen op het kind gerichte, boven de basisbehoefte uitgaande voorziening vormt, maar terug te voeren is op de persoonlijke en economische situatie van de verzorgende ouder.

De extra financiële last die door de naschoolse opvang ontstaat, raakt dus niet primair de behoeftepositie van het kind, maar behoort tot de privésfeer van de verzorgende ouder. De opvangbehoefte die door de beroepsuitoefening ontstaat, leidt daarmee niet tot een hogere alimentatieverplichting voor de andere ouder.

Juridische waardering en gevolgen voor de praktijk

Het vonnis van de rechtbank sluit aan bij een reeds gevestigde rechtspraak, waaruit volgt dat de kosten van door werk noodzakelijke externe opvang geen afwijking van de klassieke alimentatiebehoefte van het kind rechtvaardigen. Een zelfstandige meerbehoefte wordt pas erkend wanneer opvang in het kader van naschoolse opvang direct in het belang van en ten behoeve van de ontwikkeling of bijzondere behoeften van het kind nodig is, bijvoorbeeld bij een uitzonderlijke behoefte aan extra begeleiding of bijzondere persoonlijke omstandigheden van het kind.

Dergelijke opvangkosten, die ontstaan door de beroepsmatige of economische keuzevrijheid van de verzorgende ouder, worden veeleer als onderdeel van de eigen levensbehoefte van die ouder gezien en hoeven, alimentatierechtelijk bezien, niet op de andere ouder worden verhaald. De niet-verzorgende ouder is dus in principe niet verplicht bij te dragen aan deze extra kosten als meerbehoefte.

Wel dient erop te worden gelet dat elke situatie individueel moet worden beoordeeld. Indien uit de individuele omstandigheden andere beoordelingsaspecten volgen – bijvoorbeeld omdat het kind bijzondere ontwikkelingsbehoeften heeft of because de opvang bijdraagt aan de integratie en opname van het kind – kan een afwijkende juridische beoordeling plaatsvinden.

Conclusie en vooruitblik

De actuele uitspraak van de rechtbank Pforzheim maakt duidelijk dat kosten die samenhangen met naschoolse opvang en uitsluitend dienen om de beroepsuitoefening van de verzorgende ouder mogelijk te maken, doorgaans niet als alimentatierechtelijke extra behoefte van het kind worden erkend. De alimentatierechtelijke kwalificatie wordt strikt bepaald door de behoefte van het kind op basis van eigen, op het fysieke en geestelijke welzijn gerichte noodzaak, en niet door de individuele arbeidssituatie van de verzorgende ouder.

Desondanks biedt de uitspraak ruimte om met bijzondere, situatie-afhankelijke omstandigheden rekening te houden die aanleiding kunnen geven tot een afwijkend oordeel. Bij vragen over kinderalimentatie en onzekerheid over de juiste alimentatierechtelijke indeling van opvangkosten is het daarom raadzaam om individueel afgestemde oplossingen te zoeken en deskundig juridisch advies in te winnen.

Voor verdere vragen en een nauwkeurige analyse van uw situatie staan de Rechtsanwälte bij MTR Legal voor u klaar.

Heeft u een juridisch probleem?

Reserveer uw consult – kies uw gewenste datum online of bel ons.
Landelijk telefoonnummer
Nu bereikbaar

Boek nu een terugbelverzoek

of schrijf ons!