Uitspraak van de BFH over belastingnadeel door Jastrowsche Clausule
Het Berliner Testament is populair bij echtparen, omdat het bijzonder geschikt is om in geval van overlijden de langstlevende partner te beschermen tegen de aanspraken van andere erfgenamen. Echter, de financiële zekerheid kan negatieve gevolgen hebben voor de erfbelasting. Dit blijkt ook uit een uitspraak van het Bundesfinanzhof (BFH) van 11 oktober 2023 met betrekking tot de zogenaamde Jastrowsche Clausule in het Berliner Testament (Az.: II R 34/20).
In een Berliner Testament of gemeenschappelijk echtgenotentestament benoemen de echtgenoten elkaar meestal tot enige erfgename en de kinderen tot eindbegunstigden. Dit betekent dat de kinderen pas erven als beide ouders zijn overleden. Zo is de langstlevende echtgenoot na het overlijden van de partner beschermd tegen de aanspraken van andere erfgenamen en financieel beter verzekerd. De kinderen kunnen na het overlijden van de eerste ouder echter hun legitieme portie opeisen. Om dit te voorkomen, wordt in het Berliner Testament vaak een legitieme portiestrafclausule opgenomen. Deze bepaalt meestal dat een kind dat zijn legitieme portie opeist na het overlijden van de eerste ouder, ook na het overlijden van de tweede ouder slechts de legitieme portie ontvangt, aldus het advocatenkantoor MTR Legal, dat onder andere adviseert op het gebied van erfrecht.
Jastrowsche Clausule en uitgesteld legaat
Een bijzonder strenge vorm van een legitieme portiestrafclausule is de zogenaamde Jastrowsche Clausule. Dit bepaalt doorgaans dat de erfgenamen, die na het overlijden van de eerst overledene hun legitieme portie niet opeisen, een legaat verkrijgen ter hoogte van hun wettelijk erfdeel uit de nalatenschap van de eerst overledene. Deze legaten gaan pas na het overlijden van de langstlevende echtgenoot over op de kinderen en worden nalatenschulden. Door de nalatenschulden wordt de legitieme portie weer verlaagd en ontvangt het kind dat zijn legitieme portie heeft opgeëist, een lager bedrag.
Het nadeel is echter dat de langstlevende echtgenoot de legaatverplichting niet als nalatenschuld kan aftrekken, omdat het legaat nog niet opeisbaar is. Het kind moet dit zogenaamde uitgestelde legaat bij het overlijden van de langstlevende ouder belasten als afkomstig van deze ouder. Indien het gelijktijdig erfgenaam is geworden, kan het het legaat als nalatenschuld aftrekken, verduidelijkte de Bundesfinanzhof.
Legaat als nalatenschuld
In de besproken zaak hadden de echtgenoten een Berliner Testament opgesteld en elkaar als enige erfgenaam benoemd, terwijl de langstlevende echtgenoot vrij kon beschikken over de nalatenschap en zijn eigen vermogen. Als eindbegunstigden benoemden de echtelieden hun kinderen. Verder bevatte het testament een Jastrowsche Clausule, waarin aan de kinderen die na het overlijden van de eerste ouder hun legitieme portie niet eisen, een uitgesteld legaat wordt toegekend. Het legaat moest even hoog zijn als het wettelijk erfdeel bij het overlijden van de eerst overledene was geweest. Het legaat zou echter pas worden uitbetaald wanneer ook de tweede ouder zou zijn overleden. Een kind dat zijn legitieme portie verlangde, zou na het overlijden van de tweede ouder echter alleen de legitieme portie ontvangen. Twee kinderen maakten hun legitieme portie opeisbaar en werden onterfd.
Nadat eerst de vader en vervolgens de moeder waren overleden, claimden de andere kinderen, de eiseres en haar zussen, nalatenschulden uit de uitgestelde legaten na het overlijden van de vader ter hoogte van in totaal ongeveer 3.300.000 euro. De belastingdienst legde erfbelasting van ongeveer 383.000 euro op en erkende daarbij de nalatenschulden uit de uitgestelde legaten niet.
BFH wijst dubbele belasting af
De eiseres verzette zich hiertegen, omdat er sprake zou zijn van dubbele belasting. Haar klacht had geen succes. De BFH ziet geen echte dubbele belasting. De waarde van het legaat was eerst na het overlijden van de vader bij de moeder als enige erfgename belast. Aangezien het legaat op dat moment weliswaar al bestond, maar pas na het overlijden van de moeder opeisbaar werd, is de nalatenschap van de vader ongeschonden overgegaan op de moeder. De legaatverplichting kon door de moeder niet in mindering worden gebracht, omdat het legaat nog niet opeisbaar was, aldus de BFH. Na het overlijden van de moeder moest de eiseres het nu opeisbaar geworden legaat belasten. Bovendien was bij haar als eindbegunstigde ook de nalatenschap van de moeder onderworpen aan de erfbelasting, aldus de rechters. Hier kan zij het legaat als nalatenschuld in mindering brengen.
Er is geen sprake van dubbele belasting, omdat het om twee verschillende erfenissen gaat. De oorzaak daarvan is de Jastrowsche Clausule, aldus de BFH.
In deze zaak zijn de vrijstellingen van de erfbelasting door het Berliner Testament niet optimaal benut. MTR Legal adviseert over erfbelasting en andere vragen van erfrecht.
Neem gerust contact met ons op.