Opnames van wildcamera’s ter bewijsveiligstelling: juridische classificatie en actuele ontwikkelingen
Het plaatsen van wildcamera’s op privéterrein of in de directe omgeving daarvan heeft doorgaans tot doel onrechtmatige handelingen zoals illegale afvaldumpingen, stroperij of beschadiging van eigendommen te documenteren. Deze vorm van bewijsveiligstelling roept tal van vragen op in het spanningsveld tussen het gerechtvaardigd belang bij opheldering en de verplichtingen op het gebied van gegevensbescherming en persoonlijkheidsrechten van de betrokkenen. De actuele rechtspraak, bijvoorbeeld van de rechtbank Lörrach (Az.: 3 C 111/22, beslissing van 05.04.2023), onderstreept de complexiteit van de rechtspositie en stelt richtlijnen op voor de toelaatbare inzet van wildcamera’s vanuit privé-initiatief.
Toelaatbaarheid van het gebruik van wildcamera’s – belangenafweging
Bescherming van eigendom versus persoonlijkheidsrechten
Het civielrechtelijke belang bij het vaststellen van verstoringen van eigendom (vgl. §§ 1004, 823 e.v. BGB) wordt erkend. Tegelijkertijd botst dit belang met de persoonlijkheidsrechten van derden, in het bijzonder met hun recht op het eigen beeld en de bescherming van de informatievrije zelfbeschikking (Art. 1 lid 1, Art. 2 lid 1 GG; §§ 22, 23 KUG; Art. 6 AVG). De rechter beoordeelt in zulke gevallen steeds of een openlijke of verborgen videobewaking, zoals mogelijk met wildcamera’s, proportioneel is en wordt gerechtvaardigd door de beschermingsbehoefte van de rechthebbende.
Vereisten van de belangenafweging
Toezicht is alleen rechtmatig wanneer er concrete aanwijzingen bestaan voor onrechtmatige inmenging in het eigendom. Louter preventief toezicht ‘op goed geluk’ volstaat volgens gangbare opvatting niet om de rechten van derden te beperken. Camera’s mogen bovendien slechts delen vastleggen waarvoor daadwerkelijk een gerechtvaardigd belang bij toezicht aanwezig is. Met name mogen – tenzij absoluut noodzakelijk – geen openbare wegen, naburige percelen of vrij toegankelijke ruimten worden vastgelegd.
Eisen vanuit gegevensbescherming en meldingsplichten
Toepasselijkheid van de Algemene Verordening Gegevensbescherming
De Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) is van toepassing zodra met een wildcamera persoonsgegevens worden verzameld of verwerkt. Dit is doorgaans reeds het geval wanneer afgebeelde personen identificeerbaar zijn. Het verzamelen, opslaan en analyseren van beeldmateriaal is daarmee onderworpen aan strenge wettelijke eisen.
Informatieplichten en transparantie
Worden met een wildcamera persoonsgegevens vastgelegd, dan moeten de betrokkenen volgens Art. 13 AVG geïnformeerd worden. Hiertoe behoren bijvoorbeeld aanwijzingen over de verantwoordelijke exploitant van de camera, het doel van de opnames en de mogelijke ontvangers van de gegevens. In de meeste gevallen is het plaatsen van een waarschuwingsbord op de opnamelocatie vereist.
Verwijdertermijnen en doelbinding
Beeldopnames mogen niet onbeperkt worden opgeslagen. Ze dienen in beginsel verwijderd te worden zodra het doel van de bewaking is bereikt of de opslag niet langer noodzakelijk is. Verstrekking aan derden – bijvoorbeeld in het kader van een civielrechtelijke procedure – moet gebaseerd zijn op een geldige wettelijke grondslag.
Civielrechtelijke bruikbaarheid van camerabeelden
Bewijsrechtelijke beoordeling
De rechter moet per geval beoordelen of opnames, verkregen met een wildcamera, als bewijsmiddel in een civielrechtelijke procedure mogen worden gebruikt. Enerzijds beschermen de civielrechtelijke beginselen het belang bij een effectieve gerechtelijke waarheidsvinding. Anderzijds geldt het principe van het ‘bewijsuitsluitingsverbod’ voor zover het persoonlijkheidsrecht of gegevensbescherming op ontoelaatbare wijze zijn geschonden en het bewijsmateriaal daardoor onrechtmatig is verkregen.
Rechtspraak en praktische relevantie
Volgens de uitspraak van de rechtbank Lörrach kan onder bepaalde voorwaarden een rechtmatig ingezette wildcamera als volwaardig bewijsmiddel worden geaccepteerd. De rechter erkent een verhoogd informatiebelang wanneer in het verleden aantoonbaar soortgelijke verstoringen – bijvoorbeeld illegale afvaldumping – hebben plaatsgevonden en er geen mildere alternatieven voorhanden zijn.
Grenzen van toezicht en conclusie
Het installeren en gebruiken van wildcamera’s ter bewijsveiligstelling blijft een beslissing per geval, waarbij talrijke civielrechtelijke, gegevensbeschermingsrechtelijke en persoonlijkheidsrechtelijke aspecten in aanmerking moeten worden genomen. Rechtbanken geven aan dat camera’s geen wondermiddel mogen zijn voor toezicht, maar dat er altijd sprake moet zijn van een concrete en gedocumenteerde gevaarsituatie. Procesrechtelijk is het bijzonder belangrijk dat het evenwicht tussen bewijsbelang en grondrechtelijke bescherming wordt bewaard.
Heeft u bij het particulier of zakelijk gebruik van toezichtmaatregelen vragen over de juridische toelaatbaarheid of over de omgang met verzamelde opnames, dan kunnen de Rechtsanwälte van MTR Legal met uitgebreide expertise op het gebied van civielrechtelijke en gegevensbeschermingsrechtelijke kaders ondersteuning bieden.