Uitspraak van de BFH van 28.02.2024, Az.: II R 25/21
Familievermogen moet zo belastingvriendelijk mogelijk worden overgedragen op de volgende generatie of generaties. Een familiefonds kan nuttig zijn bij het beschermen van het vermogen. Echter, een uitspraak van de Bundesfinanzhof van 28 februari 2024 kan nadelig zijn voor de hoogte van de schenkbelasting bij een familiefonds (Az.: II R 25/21). De BFH heeft beslist dat bij de overdracht van vermogen aan een familiefonds, voor de vaststelling van de belastingklasse en het vrijstellingsbedrag, de „verste rechthebbende“ moet worden beschouwd als degene die financiële voordelen uit het fonds kan trekken, zoals bijvoorbeeld kleinkinderen, achterkleinkinderen of ook ongeboren kinderen.
Om het familievermogen over generaties te bewaren en tegen opsplitsing te beschermen, kan het oprichten van een familiefonds aan te raden zijn. Het fonds kan verschillende voordelen bieden, zoals bijvoorbeeld bescherming van het vermogen tegen de toegang van schuldeisers of onder bepaalde voorwaarden voordelen bij de erfbelasting, aldus het advocatenkantoor MTR Legal, dat onder andere adviseert op het gebied van belastingrecht en erfrecht.
Ongeboren kind kan „verste rechthebbende“ zijn
De huidige beslissing van de Bundesfinanzhof kan echter nadelen bij de schenkbelasting opleveren. De BFH stelde in zijn uitspraak van 28.02.2024 vast dat bij de overdracht van vermogen aan een familiefonds als de „verste rechthebbende“ dezelfde persoon als schenker moet worden beschouwd, die volgens de statuten van het fonds potentieel vermogensvoordelen uit het fonds kan verkrijgen. Het maakt daarbij niet uit of deze rechthebbende op het moment van de oprichting van het fonds al geboren is, ooit geboren zal worden of daadwerkelijk financiële voordelen uit het fonds trekt.
Omdat bij de schenkbelasting afhankelijk van de graad van verwantschap verschillende vrijstellingen gelden, moet de uitspraak van de BFH absoluut in de statuten van het fonds worden opgenomen en moeten de statuten indien nodig worden aangepast, zodat het vermogen belastingvriendelijk in het fonds kan overgaan en geen nadelen bij de schenkbelasting ontstaan.
Echtpaar richt familiefonds op
In de onderliggende zaak voor de BFH had een echtpaar een familiefonds opgericht. Volgens de statuten is het doel van het fonds de passende financiële verzorging van het echtpaar, hun dochter en andere afstammelingen, die echter pas na het wegvallen van de voorgaande generatie in aanmerking moeten komen. De fiscale waarde van het overgedragen fondsvermogen onder de betrokkenen bedroeg 443.000 euro.
De belastingdienst beschouwde voor de vaststelling van de schenkbelasting de in de statuten genoemde andere afstammelingen als de „verste rechthebbenden“ en stelde dienovereenkomstig een vrijstellingsbedrag van 100.000 euro vast. Uiteindelijk resulteerde dit in een schenkbelasting van ongeveer 60.000 euro.
Strijd om vrijstellingsbedrag
De echtgenote verzette zich hiertegen. Ze betoogde dat bij de schenkbelasting de vrijstelling voor kinderen van 400.000 euro in aanmerking moest worden genomen. Uit de statuten blijkt duidelijk dat alleen zij en haar man als oprichters en hun dochter gerechtigd zijn. Als hun dochter kinderen zou krijgen, zouden deze ook begunstigd zijn, maar pas na het overlijden van de dochter. Mogelijke nakomelingen worden niet al bij hun geboorte, maar pas na het overlijden van de dochter begunstigd. Daarom heeft de dochter als rechthebbende recht op een vrijstelling van 400.000 euro, die bij de vaststelling van de schenkbelasting moet worden meegenomen. Daardoor zou er slechts ongeveer 3.000 euro schenkbelasting verschuldigd zijn.
De klacht van de vrouw had ook in laatste instantie geen succes. De BFH besliste dat de schenkbelasting volgens belastingklasse I voor afstammelingen van kinderen en stiefkinderen moest worden vastgesteld. Dus moest een vrijstellingsbedrag van 100.000 euro in overweging worden genomen.
De belastingdienst en ook het Niedersächsische Finanzgericht hadden juist beslist dat volgens de statuten van het fonds mogelijke achterkleinkinderen als „verste rechthebbenden“ van de oprichters moesten worden gezien. Daarbij maakte het niet uit of deze al geboren zijn of ooit financiële steun uit het fonds ontvangen, aldus de BFH.
Statuten van het fonds beslissend
Wie als de „verste rechthebbende“ bij een individueel familiefonds moet worden beschouwd, moet uit de formulering in de statuten van het fonds worden afgeleid. Zo heeft de oprichter de mogelijkheid om zelf de kring van potentieel begunstigden vast te leggen, maakte de BFH duidelijk.
De uitspraak toont aan dat op de formulering van de statuten van een familiefonds grote nadruk moet worden gelegd om fiscaal gunstige vrijstellingen optimaal te benutten. Daarom is het ook raadzaam bestaande statuten regelmatig te controleren en indien nodig aan te passen.
MTR Legal Rechtsanwälte adviseert in vragen omtrent de schenkbelasting en andere onderwerpen van het belastingrecht.
Neem gerust contact met ons op!