Arrest van het Bundesfinanzhof van 10.04.2024 – Az.: II R 22/21
Wanneer een vennoot zijn aandelen onder waarde aan de vennootschap overdraagt, leidt dit tot een indirecte waardestijging van de aandelen van de overige vennoten en wordt fiscaal gezien als een schenking beschouwd. Dit heeft het Bundesfinanzhof (BFH) bevestigd met het arrest van 10 april 2024 (Az.: II R 22/21). De vrijgevigheid van de prestatie aan de vennootschap is daarbij geen vereiste voor de belastbaarheid.
Als de waarde van aandelen in een kapitaalvennootschap stijgt door de gratis prestatie van een mede-vennoot of een derde, is er volgens § 7 lid 8 zin 1 van de Successie- en Schenkingsbelastingwet (ErbStG) vanuit fiscaal oogpunt sprake van een schenking, die dienovereenkomstig wordt belast, aldus de rechtsanwaltskanzlei MTR Legal , die o.a. op fiscaal gebied adviseert. Volgens deze regeling worden ook schenkingen tussen kapitaalvennootschappen als vrijgevig beschouwd, voor zover ze worden gedaan met de bedoeling de vennoten te verrijken en voor zover aan deze vennootschappen niet direct of indirect dezelfde vennoten met gelijke aandelen zijn betrokken.
Erfgenamen verkopen aandelen in GmbH
In de onderliggende casus voor het BFH had een erfgenamenvereniging aandelen in een GmbH geërfd. De overige aandelen werden gehouden door een commanditaire vennootschap (KG). De GmbH kocht de erfgenamen hun aandelen af voor een prijs van 300.000 euro. Aan de koopprijs lagen vier jaar oude bedrijfswaarderingen ten grondslag. Volgens deze waarderingen hadden de aandelen van de erfgenamen op de peildatum een waarde van een miljoen euro.
Het bevoegde belastingkantoor waardeerde de aandelen van de erfgenamen op ongeveer 1,8 miljoen euro. Vanwege het grote verschil tussen de koopprijs en de daadwerkelijke waarde van de aandelen ging het belastingkantoor uit van een schenking in de zin van § 7 lid 8 zin 1 ErbStG ten gunste van de overige vennoten. Dienovereenkomstig stelde het belastingkantoor de schenkingsbelasting vast. De basis voor de berekening was het verschil van ongeveer 1,5 miljoen euro tussen de koopprijs en de daadwerkelijke waarde van de aandelen.
Bezwaar tegen schenkingsbelastingaanslag
De eiser maakte bezwaar tegen de schenkingsbelastingaanslagen. Het bezwaar onderbouwde hij o.a. met het argument dat er geen sprake was van een “prestatie” van een schenkende in de zin van § 7 lid 8 zin 1 ErbStG, aangezien de term alleen dergelijke handelingen omvat die het vermogen van de kapitaalvennootschap als ontvanger van de prestatie zouden kunnen vergroten. Met de aankoop van eigen aandelen had de GmbH echter niet de waarde van haar vennootschapsvermogen verhoogd. Zij had geen vermogen verworven dat haar niet toch al toekwam. Zonder een toename van het vermogen van de vennootschap kon er ook geen indirecte waardevermeerdering van de aandelen van de vennoten ontstaan. Bovendien was er ook daarom geen schenking, omdat daarvoor volgens § 7 lid 8 zin 1 ErbStG een vrijgevige schenking en daarmee de kosteloosheid een vereiste is.
BFH: Vrijgevigheid van de prestatie geen vereiste
Het BFH verduidelijkte eerst dat de aandeelsoverdracht van de erfgenamen een prestatie aan de GmbH volgens § 7 lid 8 zin 1 ErbStG vormde. Een prestatie in de zin van de bepaling is elke handeling, dulden of nalaten die het overdragen van vermogen van de schenker veroorzaakt. De aandeelsoverdracht van de erfgenamen voldeed aan het prestatiebegrip, ook al stelde de transactie voor de vennootschap een aankoop van eigen aandelen voor, aldus het BFH. De vrijgevigheid van de prestatie was daarbij geen vereiste. Een belastingplicht ontstond echter alleen als de prestatie van de schenkende daadwerkelijk tot een waardestijging van de aandelen had geleid, maakten de rechters in München duidelijk.
De verrijking kon daarbij niet hoger zijn dan de gemeenschappelijke waarde van de deels kosteloze prestatie. Bij een deels kosteloze overdracht van aandelen aan de GmbH werd de gemeenschappelijke waarde van de geleverde prestatie bepaald door het verschil tussen de gemeenschappelijke waarde van het aandeel en de door de GmbH betaalde vergoeding. Verder maakte het BFH duidelijk dat voor waardestijgingen van deze aard geen zogenaamde verlaging volgens § 13a lid 1 zin 1 en lid 2 zin 1 ErbStG kan worden verleend.
De beslissing van het BFH laat zien dat ook bij overdrachten van bedrijfsbelangen de schenkingsbelastingrechtelijke gevolgen in acht moeten worden genomen.
MTR Legal Rechtsanwälte adviseert over schenkingsbelasting en andere thema’s van het belastingrecht.
Neem gerust contact met ons op!