De insolventierechtelijke verantwoordelijkheid van de bestuurder – Rechtspraak van de BGH over het onderzoek naar insolventierijpheid
De beslissing van het Bundesgerichtshof van 18 juli 2012 (Az. II ZR 243/11) heeft de plichten en de persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders in verband met het tijdig onderkennen van de insolventierijpheid van een GmbH duurzaam geconcretiseerd. In het bijzonder werd daarbij verduidelijkt dat gebrekkige kennis of ontbrekende vaardigheden van de bestuurder bij het vaststellen van een insolventiegrond niet relevant zijn. Hieronder worden de kernaspecten van het arrest, de daaruit voortvloeiende juridische verplichtingen en de gevolgen voor het bedrijfsmanagement uitvoerig besproken.
Juridisch kader en positie van de bestuurder
Persoonlijke verantwoordelijkheid volgens § 15a InsO en § 64 GmbHG
De bestuurder van een GmbH heeft volgens de relevante handels- en insolventierechtelijke bepalingen een bijzondere plicht om toezicht te houden op de financiële situatie van de vennootschap. Bij betalingsonmacht of overmatige schulden is hij wettelijk verplicht, zonder schuldige vertraging, maar uiterlijk binnen drie weken, de opening van een insolventieprocedure aan te vragen. Dit zogeheten recht en deze plicht tot het indienen van een insolventieaanvraag zijn vastgelegd in § 15a InsO, terwijl § 64 GmbHG (oude versie, nu § 15b InsO) de persoonlijke aansprakelijkheid voor na insolventierijpheid verrichte betalingen regelt. De centrale taak van de bestuurder bestaat dus uit de voortdurende beoordeling of er sprake is van insolventiegronden.
Onbelangrijkheid van persoonlijke gebreken
Beslissend volgens de huidige rechtspraak is dat de individuele deskundigheid van de bestuurder geen rol speelt bij het ontstaan van zijn aansprakelijkheid. Onwetendheid over insolventierechtelijke feiten of een gebrek aan commerciële bekwaamheid ontslaat hem niet van verantwoordelijkheid. De wet gaat ervan uit dat een bestuurder ofwel zelf over de vereiste expertise beschikt, of deze in het kader van zijn zorgvuldigheidsplicht verwerft. Daartoe kan met name ook tijdige inschakeling van derden, zoals bedrijfseconomische adviseurs of accountants, behoren. Het verzuim om zich voldoende te informeren of te kwalificeren, geldt op zichzelf al als een verwijtbare plichtsverzuim.
Belangrijkste bevindingen uit de BGH-beslissing
Geen ruimte voor disculpatie
De BGH heeft uitdrukkelijk benadrukt dat het bij een plichtsverzuim om een insolventieaanvraag in te dienen niet uitmaakt waarom de bestuurder de insolventierijpheid niet heeft onderkend. De aansprakelijkheid vervalt of wordt niet verminderd doordat de bestuurder subjectief meent hiertoe niet in staat te zijn of de vereiste kennis niet te bezitten. De zorgvuldigheidsvereisten zijn objectief vormgegeven en gelden onafhankelijk van de persoonlijke kwalificatie.
Typificatie van de bestuurdersplicht
De rechtbank heeft bovendien benadrukt dat het bestuurderschap een getypeerd ambt is, verbonden met duidelijk omschreven verplichtingen. Een individuele disculpatie wegens een gebrek aan vakbekwaamheid of ervaring is – anders dan mogelijk in het arbeidsrecht – in het vennootschapsrecht niet aan de orde. Bestuursorganen dienen zich vertrouwd te maken met de noodzakelijke basiskennis en controlemechanismen ter voorkoming van persoonlijke aansprakelijkheid. Een beroep op onervarenheid wordt in aansprakelijkheidsrechtelijke context niet aanvaard.
Praktische gevolgen voor ondernemingen en hun leidinggevenden
Risico van persoonlijke aansprakelijkheid
De rechtspraak leidt ertoe dat de bedrijfsleiding bij het ontbreken van of bij te laat reageren op insolventierijpheid met aanzienlijke persoonlijke consequenties geconfronteerd kan worden. Worden na het ontstaan van een insolventiegrond nog betalingen gedaan, dan bestaat er een direct aansprakelijkheidsrisico, dat ook niet kan worden verminderd door het delegeren van taken aan andere bestuursorganen. De verplichtingen van de bestuurder zijn niet overdraagbaar en blijven onverkort bij de handelende personen berusten.
Documentatieplicht en voortdurende monitoring
De voortdurende documentatie van de economische ontwikkeling van de onderneming en de regelmatige controle van de liquiditeitspositie worden voor bestuurders naar aanleiding van deze beslissing nog belangrijker. Zij zijn gehouden adequate bewakingssystemen en controlemethoden te installeren en de naleving daarvan volledig te kunnen aantonen.
Betekenis voor de bedrijfspraktijk
De beslissing van de BGH onderstreept de strenge insolventierechtelijke zorgvuldigheidseisen waaraan de leden van het bestuur van Duitse kapitaalvennootschappen moeten voldoen. Bestuurders dragen een brede verantwoordelijkheid voor het correcte toezicht op de economische situatie van de onderneming. Fouten bij de beoordeling van insolventierijpheid leiden niet alleen tot het risico op civielrechtelijke aansprakelijkheid, maar kunnen bovendien strafrechtelijke en arbeidsrechtelijke gevolgen hebben.
Met het oog op de complexiteit van de insolventierechtelijke voorwaarden en de zware sancties bij onvoldoende toetsing verdient het aanbeveling om bestaande bewakings- en controlemechanismen regelmatig op te zetten en te evalueren.
Bronvermelding en verwijzing naar lopende ontwikkelingen
Bovengenoemde uiteenzettingen zijn met name gebaseerd op het arrest van het Bundesgerichtshof van 18 juli 2012, zaaknummer II ZR 243/11 (beschikbaar via urteile.news), alsmede andere relevante wettelijke bepalingen. De daar neergelegde principes zijn voortdurend onderwerp van vakinhoudelijke en rechterlijke discussies; de onschuldpresumptie geldt zolang procedures in individuele gevallen nog niet zijn afgerond.
Voor verdere vragen over de plichten en verantwoordelijkheden van het bestuur bij faillissement is MTR Legal Rechtsanwalt als nationaal en internationaal opererend advocatenkantoor graag beschikbaar om met uitgebreide expertise oplossingen in individuele gevallen te begeleiden.