Achtergrond van de beslissing van het Bundesverfassungsgericht over de kinderheffingskorting 2014
Met besluit van 8 oktober 2024 (zaaknr.: 2 BvL 3/17) heeft het Bundesverfassungsgericht (BVerfG) de voorlegging van een belastinggerecht voor constitutionele toetsing van de hoogte van de kinderheffingskorting voor het jaar 2014 als ontoelaatbaar afgewezen. De beslissing onderstreept de strenge eisen die worden gesteld aan de motivering en vormgeving van gerechtelijke procedures volgens art. 100 lid 1 GG.
Doelstelling van de procedurele toetsing
In de onderliggende zaak had een belastinggerecht ernstige twijfels geuit of de vastgestelde kinderheffingskorting voor het jaar 2014 volgens § 32 lid 6 EStG voldeed aan de grondwettelijke minimumeisen voor het belastingvrij bestaansminimum. Het gerecht zag een mogelijk conflict met de fundamentele beschermingsplicht uit art. 1 lid 1 in samenhang met art. 20 lid 1 GG en wilde het Bundesverfassungsgericht via de concrete normcontrole met deze vraag belasten.
Relevante overwegingen van het Bundesverfassungsgericht
Het Bundesverfassungsgericht heeft de voorlegging echter om formele redenen afgewezen. Doorslaggevend was dat het voorleggende belastinggerecht niet had voldaan aan de eisen van substantiëring.
Eisen aan de substantiëring
Van doorslaggevend belang is dat gerechten in het kader van een concrete normcontrole inzichtelijk en volledig moeten uiteenzetten in hoeverre en om welke redenen de te toetsen norm met de Grondwet in strijd zou kunnen zijn. Hiervoor is een diepgaande grondwettelijke toetsing vereist – vooral met betrekking tot jurisprudentie en literatuur, alsook een volledige feitelijke basis voor de vaststelling van een schending van de Grondwet.
Het belastinggerecht had geen toereikende bevindingen gedaan over het feitelijke kwantitatieve bestaansminimum in 2014 en bestaande maatregelen op huishoudniveau, zoals sociale overdrachten of gezinsgerelateerde uitkeringen, onvoldoende in aanmerking genomen. Ook ontbrak een gedifferentieerde bespreking van de relevante rechtspraak van de senaat en actuele interpretatiestandaarden.
Belangrijke juridische richtlijnen
Het BVerfG stelt dat de waarborging van het belastingvrije bestaansminimum voor kinderen voortvloeit uit art. 1 lid 1 in samenhang met het sociaalstaatsbeginsel. De wetgever is verplicht deze waardeoordelen in de vaststelling van belastingvrijstellingen, in het bijzonder bij de kinderheffingskorting, te betrekken. Toch is volgens recente rechtspraak een beoordelingsruimte erkend waarvan de grondwettelijke grenzen zorgvuldig in het oog moeten worden gehouden. Een dergelijke beoordelingsruimte moet door de voorleggende gerechten concreet worden aangegeven en beoordeeld om constitutioneel toezicht mogelijk te maken.
Gevolgen voor de praktijk en rechtsbeschikbaarheid
Belastingvrij bestaansminimum en rechterlijke toetsing
Deze beslissing maakt duidelijk dat de fiscale erkenning van de bestaanszekerheid van kinderen en gezinsgerelateerde lasten een centraal aandachtspunt van de constitutionele rechtspraak blijft. Voor belastingplichtigen betekent dit dat afwijkingen van de gevestigde jurisprudentie van het BVerfG omtrent het bestaansminimum in principe een gedegen feitelijke en juridische basis vereisen.
Met name voor marktdeelnemers, ondernemingen en vermogende particulieren, die betrokken zijn bij individuele of zakelijke belastingplanning, onderstreept de beslissing het belang van gedegen fiscale motiveringen en de noodzaak van zorgvuldige procedurele voorbereiding. Procedurefouten op gerechtelijk niveau – zoals gebrekkige substantiëring – kunnen substantiële gevolgen hebben voor lopende procedures en hun slaagkansen.
Verdere ontwikkelingen
De recente beslissing is ingebed in een doorlopende discussie over de redelijkheid en vormgeving van de kinderheffingskorting en de daarmee samenhangende fiscale regelingen. Ondernemingen, investeerders en particulieren dienen bij fiscale planning steeds ook rekening te houden met actuele en toekomstige ontwikkelingen in de hoogste rechtspraak.
De procedure illustreert bovendien de noodzaak van zorgvuldige documentatie van alle relevante omstandigheden en toelichtingen om in geval van geschil een effectieve rechterlijke toetsing te waarborgen. De reikwijdte van de beslissing strekt zich daarmee ook uit tot toekomstige geschillen betreffende gezins- en kindgerelateerde stimuleringsmaatregelen binnen het Duitse belastingrecht.
Juridische ondersteuning in het belastingrecht
Vragen over fiscale vrijstellingen, het belastingvrije bestaansminimum en gezinsgerelateerde uitkeringen roepen vaak complexe juridische vraagstukken op. Een gestructureerde en volledige aanpak is hier van essentieel belang om eventuele risico’s bij zakelijke of particuliere belastingplanning tijdig te onderkennen en te beperken. Bij specifieke juridische vraagstukken met betrekking tot actuele regelingen en hun rechterlijke behandeling staan de Rechtsanwälte van MTR Legal Rechtsanwälte graag beschikbaar voor een persoonlijk overleg.