Relevante criteria bij de toewijzing van huisdieren na het uiteengaan van samenlevingsrelaties
De vraag naar de toewijzing van een gezamenlijk gehouden huisdier – in het bijzonder een gezinshond – bij een scheiding houdt de rechtspraak steeds weer bezig. De uitspraak van de Rechtbank Marburg van 18 juni 2024 (zaaknr.: 74 F 809/23 WH) biedt hiervoor actuele aanknopingspunten en laat zien dat bij het ontbinden van een niet-huwelijkse samenleving of huwelijk het welzijn van het dier als belangrijkste beoordelingscriterium geldt, en niet uitsluitend de eigendomsverhoudingen of de wensen van de voormalige partners.
Juridische situatie en toewijzingscriteria bij huisdieren in huishoudprocedures
Dieren als ‘huishoudelijke voorwerpen’ in de zin van het BGB
Rechtsgrondslag is § 1568a lid 1 zin 2 BGB, die ook dieren onder het begrip huishoudelijk voorwerp schaart. Na de scheiding kan een huisdier – ongeacht de naam in het vaccinatiebewijs of een aanmelding voor de hondenbelasting – aan die partner worden toegewezen bij wie het dierenwelzijn het beste kan worden gerealiseerd. De rechtbank richt zich met name op aspecten van continuïteit, de omvang van de verzorging en het zoveel mogelijk voorzichtig voortzetten van de bestaande band van het dier.
Belang van het dierenwelzijn
De rechtbanken maken uitdrukkelijk duidelijk dat het bij de toewijzing niet om de harde eigendomsrechten draait, maar primair om het welzijn van het dier. Een louter schematische benadering doet geen recht aan het karakter van dieren als medeschepselen volgens § 90a BGB. Aspecten zoals de leefomgeving, eerdere verzorging en emotionele band spelen daarom een doorslaggevende rol.
Ontwikkelingen in de rechtspraak
Het concrete vonnis van de Rechtbank Marburg
In de onderliggende zaak wilden beide voormalige partners een uit hun gezamenlijke samenlevingsrelatie afkomstig dier bij zich houden. De rechtbank baseerde haar beslissing hoofdzakelijk op het eerdere dagelijkse zorgpatroon: Wie verzorgde het dier, wie was verantwoordelijk voor de wandelingen, met wie was er een duidelijk hechtere band van de hond? De rechter benadrukte dat de financiële bijdrage aan de aanschaf en het onderhoud van het dier weliswaar van belang is, maar ondergeschikt is aan het dierenwelzijn.
Het feit dat een levenspartner als houder in officiële documenten stond vermeld of de hond bij de gemeente had aangemeld, was niet doorslaggevend. In plaats daarvan werd onderzocht bij welk huishouden een diervriendelijke verdere verzorging – ook onder gewijzigde levensomstandigheden – realistisch duurzaam kon worden gegarandeerd. Daarnaast werd bijzondere waarde gehecht aan de emotionele toestand van het dier en diens aanpassingsvermogen aan nieuwe leefomgevingen.
Geen recht op zogenaamd ‘wisselmodel’
Een gelijke verdeling van de verzorgingstijden – vergelijkbaar met het zogenaamde ‘wisselmodel’ bij het ouderlijk gezag en omgangsrecht voor gezamenlijke kinderen – werd door de rechtbank uitgesloten. Dit werd gemotiveerd door het belang van continuïteit en stabiliteit voor het dier, dat doorgaans niet bestand is tegen een voortdurend wisselende verzorgingspersoon.
Praktische gevolgen voor de partijen
Betekenis voor het geval van scheiding
De uitspraak maakt duidelijk dat bij een scheiding met gezamenlijk gehouden huisdieren een realistische inschatting van de toekomstige verzorgingssituatie doorslaggevend is. Vermogensrechtelijke of registratierechtelijke argumenten zijn ondergeschikt als het dierenwelzijn anders beoordeeld moet worden. Partijen moeten in een geschil goed onderbouwen hoe en bij wie het dier zijn vertrouwde verzorging met zo min mogelijk nadelen kan voortzetten.
onderscheiding ten opzichte van andere situaties
Uitdrukkelijk is duidelijk gemaakt dat bij bijvoorbeeld op stal gehouden landbouwdieren, bijvoorbeeld in agrarische bedrijven, andere maatstaven gelden. De band met de mens, het aanpassingsvermogen van het dier aan wisselende omgevingen en de emotionele relatie zijn bij huisdieren aanzienlijk bepalender voor de rechterlijke beslissing.
Conclusie en vooruitblik
Met deze actuele uitspraak wordt de tot nu toe vaste rechtspraak opnieuw bevestigd en verder verduidelijkt: Het welzijn van het dier staat bij de toewijzing van de huishond na een scheiding voorop. De individuele leefomstandigheden en de concrete binding van het dier behouden in elk geval grote relevantie – algemene standaardoplossingen zijn doorgaans uitgesloten.
Let op: Het betreft een beslissing in een individueel geval. Tegen het vonnis is hoger beroep mogelijk; bovendien moeten verdere feiten en ontwikkelingen in de rechtspraak in acht worden genomen. De procedure en de concrete partijen vallen nog steeds onder de geldende regelgeving inzake gegevensbescherming en persoonlijkheidsrechten. De weergegeven informatie is gebaseerd op de uitspraak van de Rechtbank Marburg (zaaknr.: 74 F 809/23 WH).
Voor degenen die zich geconfronteerd zien met vergelijkbare vraagstukken rond de toewijzing van huisdieren na een scheiding, kan het zinvol zijn zich te verdiepen in de mogelijke juridische opties en de te overwegen criteria. De Rechtsanwalt bij MTR Legal staan hiervoor adviserend ter beschikking.