Europese verkiezingen: ZDF hoeft NPD-campagnespot niet uit te zenden

News  >  Intern  >  Europese verkiezingen: ZDF hoeft NPD-campagnespot niet uit ...

Arbeitsrecht-Anwalt-Rechtsanwalt-Kanzlei-MTR Legal Rechtsanwälte
Steuerrecht-Anwalt-Rechtsanwalt-Kanzlei-MTR Legal Rechtsanwälte
Home-Anwalt-Rechtsanwalt-Kanzlei-MTR Legal Rechtsanwälte
Arbeitsrecht-Anwalt-Rechtsanwalt-Kanzlei-MTR Legal Rechtsanwälte

Duitse Federale Grondwettelijke Hof over de toelaatbaarheid van het uitzenden van verkiezingsreclame: Geen verplichting voor ZDF om een NPD-spot uit te zenden bij de Europese verkiezingen 2019

De rechtspraak over verkiezingsspots van politieke partijen op radio en televisie roept telkens weer de vraag op in hoeverre mediabedrijven verplicht zijn om inhoud uit te zenden waarvan de verenigbaarheid met grondwettelijke belangen ter discussie staat. Met name bij verkiezingsreclame van extremistische partijen staat de spanning tussen de vrijheid van meningsuiting, het gelijkheidsbeginsel en de bescherming van andere rechtsgoederen centraal. De uitspraak van het Bundesverfassungsgericht van 29 april 2019 (zaaknr. 1 BvQ 36/19) biedt een verhelderend inzicht in de constitutionele normen die bij de beoordeling van dergelijke gevallen moeten worden toegepast.

Achtergrond en verloop van de procedure

In het kader van de Europese verkiezingen van 2019 diende de Nationaldemokratische Partei Deutschlands (NPD) een verzoek in om het Zweite Deutsche Fernsehen (ZDF) te verplichten een verkiezingsspot uit te zenden. Nadat de bevoegde omroepraad van de ZDF had besloten om de spot niet uit te zenden, diende de partij een spoedaanvraag in bij het Bundesverfassungsgericht. De afwijzing van het verzoek staat exemplarisch voor de blijvende juridische grenzen van partijpolitieke reclame op de publieke omroep.

Het ZDF motiveerde de weigering hoofdzakelijk met het argument dat de inhoud van de betreffende verkiezingsspot mogelijk het strafbare feit van volksopruiing zou kunnen vervullen. Eerder hadden ook bestuursrechtelijke instanties, zoals het Verwaltungsgericht en het Oberverwaltungsgericht, geoordeeld dat het ZDF de spot niet hoefde uit te zenden.

Grondwettelijke beoordeling van de motieven van de beslissing

Vrijheid van meningsuiting en het gelijkheidsbeginsel

In principe waarborgt de Grondwet dat politieke partijen recht hebben op gelijke behandeling bij het uitzenden van verkiezingsreclamespots op de publieke omroep, binnen het kader van gelijke kansen (art. 5 lid 1 en art. 21 GG). Het Bundesverfassungsgericht benadrukte echter dat dit recht niet onbeperkt geldt: zodra de inhoud van een verkiezingsspot voldoet aan het strafbare feit van volksopruiing, is uitzending grondwettelijk niet noodzakelijk.

Bescherming van andere constitutionele waarden

De rechter stelde hier de bescherming van de menselijke waardigheid en de openbare orde boven het recht van de partij op politieke meningsuiting. Ontoelaatbare verkiezingsreclame, die kan leiden tot verstoring van de openbare orde of die het strafbare feit als bedoeld in § 130 StGB (volksopruiing) vervult, mag door de publieke omroep worden geweigerd.

Tegen deze achtergrond was het aan het Bundesverfassungsgericht om, binnen het kader van een belangenafweging, te beslissen of het beschermingsbelang van het algemene publiek tegen strafbare uitlatingen zwaarder weegt dan het belang van de partij bij vrije verkiezingsreclame. Het Hof stelde daarbij vast dat bij gegronde twijfel over de strafbaarheid uitzending moet worden geweigerd, zolang er overtuigende aanwijzingen zijn voor ongrondwettelijke inhoud.

Belang voor de uitzendvrijheid

De onderhavige beslissing onderstreept de verantwoordelijkheid van publieke omroepen om geen strafbare inhoud te verspreiden, en geeft hun dienaangaande een toetsings- en onderzoeksverplichting. De plicht tot gelijke behandeling van partijen geldt dus onder de voorwaarde dat de uit te zenden inhoud niet in strijd is met de grondwettelijke grenzen.

Praktische consequenties en betekenis voor partijen en omroepen

De beslissing verduidelijkt opnieuw de jurisprudentielijn dat de gelijke kansen van partijen in de verkiezingsstrijd er niet toe mogen leiden dat het publieke omroepbestel als platform voor strafbare of opruiende inhoud moet dienen. Voor partijen betekent dit een verhoogde eigen verantwoordelijkheid om bij het opstellen van verkiezingsreclame strikt te voldoen aan wettelijke en grondwettelijke voorschriften.

Voor omroepen volgt uit deze uitspraak een duidelijke afbakening van hun verplichtingen: zij moeten zorgvuldig toetsen of inhoud de grenzen van het strafrecht of andere rechtsgoederen overschrijdt. Het weigeren van uitzending is in individuele gevallen gerechtvaardigd indien een voldoende waarschijnlijkheid van strafbaarheid wordt vastgesteld.

Bronnen- en jurisprudentieverwijzing

De feitelijke en juridische beoordelingen in dit artikel zijn hoofdzakelijk gebaseerd op het besluit van het Bundesverfassungsgericht van 29 april 2019 (zaaknr. 1 BvQ 36/19). Verdere relevante wettelijke aanwijzingen zijn te vinden in art. 5 lid 1 GG, art. 21 GG, alsmede § 130 StGB.

Conclusie

De beslissing van het Bundesverfassungsgericht over de Europese verkiezingen van 2019 vormt een belangrijk precedent met betrekking tot de omgang met verkiezingsreclame van extremistische partijen en de bijbehorende verplichtingen van publieke media. Zij maakt duidelijk hoe de grondwettelijke principes van vrijheid van meningsuiting, gelijkbehandeling en de bescherming van andere grondwettelijk beschermde rechtsgoederen met elkaar in overeenstemming moeten worden gebracht.

Voor verdere vragen over de beoordeling van de toelaatbaarheid van politieke verkiezingsreclame en de daaruit voortvloeiende juridische vraagstukken staan de Rechtsanwalt van MTR Legal als contactpersonen ter beschikking.

Heeft u een juridisch probleem?

Reserveer uw consult – kies uw gewenste datum online of bel ons.
Landelijk telefoonnummer
Nu bereikbaar

Boek nu een terugbelverzoek

of schrijf ons!