Buitenhuwelijkse relaties en familierechtelijke hardheidsclausules: jurisprudentie en actuele ontwikkelingen
De vraag onder welke omstandigheden een buitenhuwelijkse relatie reeds vóór de formele echtscheiding een zogenaamd hardheidsgeval vormt in de zin van familierechtelijke bepalingen, houdt de rechtbanken regelmatig bezig. Het Oberlandesgericht Zweibrücken heeft met beschikking van 13 maart 2024 (zaaknr.: 2 WF 26/24) een recente uitspraak gedaan die duidelijk maakt dat niet iedere buitenhuwelijkse relatie tijdens de scheidingsfase automatisch tot een bevoorrechte behandeling op grond van de hardheidsclausule leidt.
Het uitgangspunt van de zaak was het verzoek van een echtgenoot om het wettelijk geregelde scheidingsjaar voor de echtscheiding te verkorten vanwege een nieuwe relatie van de andere partij. In de kern kwam daarmee de vraag op in hoeverre louter op het huwelijk lijkende samenlevingsvormen tijdens de scheidingsperiode als onacceptabele belasting in de zin van § 1565 lid 2 BGB moeten worden beschouwd.
De juridische basis: Onredelijkheid en ‘hardheidsgevallen’ in de echtscheidingsprocedure
Vereisten voor het aannemen van een hardheidsgeval
Volgens § 1565 lid 2 BGB kan het huwelijk op verzoek van een echtgenoot al vóór het verstrijken van het normale scheidingsjaar worden ontbonden indien het voortzetten van het huwelijk voor de verzoeker een onredelijke hardheid oplevert, gebaseerd op redenen die in de persoon of in het gedrag van de andere echtgenoot zijn gelegen. In de praktijk is dit een uitzondering, waardoor de eisen aan het bewijs van een dergelijke hardheid door de jurisprudentie bijzonder hoog worden gesteld.
De beoordeling van buitenhuwelijkse relaties
De wet kent uitdrukkelijk geen ‘echtscheiding wegens overspel’, zodat buitenhuwelijkse relaties na de scheiding niet automatisch als hardheidsgeval gelden. Volgens vaste jurisprudentie moet onderscheid worden gemaakt tussen de wezenlijke beschuldiging van ernstig wangedrag en het loutere samenwonen met een nieuwe partner na de scheiding. Doorslaggevend is of het, naar objectieve maatstaven en rekening houdend met alle omstandigheden van het individuele geval, voor de verzoeker werkelijk onaanvaardbaar is om aan de wettelijke scheidingsperiode vast te houden.
Uitspraak van het OLG Zweibrücken: details en motivering
In het voorliggende geval had de verwerende partij reeds meer dan zeven maanden vóór het indienen van het verzoek tot echtscheiding een nieuwe niet-huwelijkse relatie aangegaan en woonde zij samen met de nieuwe partner. De verzoeker zag hierin een ernstige schending van het bestaande huwelijk en stelde dat het voortduren van het formele huwelijk voor hem onaanvaardbaar was.
Het OLG Zweibrücken bevestigde echter dat juist met het oog op de reeds feitelijk voltrokken scheiding een dergelijk gedrag geen uitzondering op de scheidingsperiode rechtvaardigt. Dit werd vooral gemotiveerd door het feit dat bij een reeds bestaande scheiding het aangaan van een nieuwe relatie voor de andere echtgenoot meestal geen onaanvaardbare psychische belasting oplevert, maar doorgaans wordt gezien als een logisch gevolg van de scheiding. Een verdergaande, ‘bijzonder gekwalificeerde’ vertrouwensbreuk, die bij hoge uitzondering het aannemen van een hardheidsgeval gerechtvaardigd zou kunnen maken, was in het betreffende geval niet aanwezig.
Maatstaf van aanvaardbaarheid en de grenzen van rechterlijk ingrijpen
Het OLG wees er expliciet op dat de drempel tot onaanvaardbaarheid hoog ligt. Zowel ‘normaal’ huwelijkswangedrag als een loutere schending van de huwelijksstandaard door het aangaan van een nieuwe relatie zijn onvoldoende. Alleen in bijzondere gevallen – zoals bij blijvende publieke vernedering, zware beschadiging van de eer of ernstige schendingen van de persoonlijke integriteit – kan verkorting van het scheidingsjaar in aanmerking komen.
Implicaties voor de praktijk en betrokkenen
Betekenis voor scheidingswillenden en hun advisering
De uitspraak legt een duidelijke juridische maatstaf vast voor de beoordeling van dergelijke situaties. Echtgenoten die een verkorting van de scheidingsperiode willen bepleiten, moeten bijzondere omstandigheden expliciet aanvoeren en in geval van een geschil bewijzen. Het enkele bestaan van een nieuwe relatie na de scheiding is doorgaans niet voldoende.
Belangen van de betrokkenen
Voor de betrokken echtgenoten betekent dit enerzijds rechtszekerheid omtrent de afhandeling van familiesituaties in overgang. Anderzijds is het begrijpelijk dat men de juridische band, ondanks feitelijke scheiding, zo snel mogelijk wil beëindigen. De uitspraak maakt echter duidelijk dat de wet, ter bescherming van beide partijen, aan een minimale rustperiode vasthoudt.
Conclusie en vooruitblik
De actuele jurisprudentie van het OLG Zweibrücken laat zien dat het scheidingsjaar als wettelijke voorwaarde voor echtscheiding nog altijd een grote betekenis heeft en alleen in uitzonderlijke gevallen via een beroep op een hardheidsgeval kan komen te vervallen. Het aangaan van een nieuwe relatie tijdens de scheidingsperiode vormt op zichzelf nog geen dergelijke uitzonderingssituatie. Steeds is een uitgebreide beoordeling van de individuele omstandigheden vereist.
In gevallen met complexe familieverhoudingen en bij onzekerheden over de belangenafweging is een grondige juridische toetsing aan te bevelen. Voor verdere informatie en specifieke juridische vragen rondom huwelijk, echtscheiding en hardheidsclausules staan bij MTR Legal Rechtsanwälte ervaren contactpersonen ter beschikking voor een individueel advies.