BGH-vonnis over schadevergoeding door Anton Schlecker e.K. in het drogisterijkartel

News  >  Insolvenzrecht  >  BGH-vonnis over schadevergoeding door Anton Schlecker e.K. ...

Arbeitsrecht-Anwalt-Rechtsanwalt-Kanzlei-MTR Legal Rechtsanwälte
Steuerrecht-Anwalt-Rechtsanwalt-Kanzlei-MTR Legal Rechtsanwälte
Home-Anwalt-Rechtsanwalt-Kanzlei-MTR Legal Rechtsanwälte
Arbeitsrecht-Anwalt-Rechtsanwalt-Kanzlei-MTR Legal Rechtsanwälte

Beslissing van het Bundesgerichtshof: Recht op schadevergoeding in de context van het drogisterijkartel

Het Bundesgerichtshof (BGH) heeft op 30 november 2022 onder zaaknummer KZR 42/20 een veelbesproken uitspraak gedaan inzake de schadevergoedingsvordering van Anton Schlecker e. K. i. L. in de context van het zogenoemde drogisterijkartel. De juridische discussie draaide om de vraag in hoeverre een insolvente eenmanszaak aanspraak kan maken op door een kartel veroorzaakte schadevergoeding, wanneer de actieve bedrijfsvoering eerder wegens de opening van de insolventieprocedure is gestaakt.

Achtergrond van de procedure

In de onderliggende zaak had het voormalige bedrijf Anton Schlecker e. K. i. L., ooit een van de grootste drogisterijketens van Europa, in het kader van de afwikkeling van de insolventie schadevergoedingsvorderingen aangemeld tegen meerdere fabrikanten van lichaamsverzorgings- en huishoudproducten die betrokken waren bij een kartel. Aanleiding voor de schadevorderingen was de deelname van verschillende producenten aan mededingingsbeperkende prijsafspraken, die reeds door de Europese Commissie mededingingsrechtelijk waren bestraft.

De vraag of, en in welke mate, Anton Schlecker e. K. i. L. als insolvent schuldenaar na het wegvallen van de actieve bedrijfsactiviteiten alsnog een zogenoemde kartelschade heeft geleden en hoe die te bepalen is, staat centraal in de BGH-beslissing.

Juridische beoordeling door het BGH

Schadevergoedingsvordering ondanks insolventie?

Het BGH heeft bevestigd dat een bedrijf dat failliet is gegaan ook na het stopzetten van de operationele bedrijfsactiviteiten in het kader van de insolventieafwikkeling gerechtigd blijft om kartelschadevergoedingen te vorderen. Doorslaggevend daarbij is dat de handelingen van de karteldeelnemers die tot schade hebben geleid, plaatsvonden op het moment dat het bedrijf nog aan het economische verkeer deelnam.

Hiermee verduidelijkt het BGH de lijn van de Duitse rechtspraak: De insolventie doet niets af aan de rechtsgrond of afdwingbaarheid van een reeds ontstane vordering op schadevergoeding. Deze vorderingen vallen in de insolvantemassa en kunnen door de aangestelde insolventiebeheerder(s) in het belang van de schuldeisers worden nagestreefd. De mogelijkheid om schade veroorzaakt door kartels te verhalen dient ter bescherming van de economische waarde van de boedel en het gelijke belang van de schuldeisers.

Vereisten voor het aantonen van kartelschade

Het BGH heeft zich uitvoerig gebogen over de voorwaarden waaronder kartelschade in civielrechtelijk opzicht kan worden vastgesteld. Omdat prijsafspraken en marktmanipulaties doorgaans tot benadeling van de afnemers leiden, erkent de hoogste rechter in het mededingingsrecht een feitelijk vermoeden van schade. Echter, benadrukte het BGH, blijft de bewijslast liggen bij de eiser: De concrete omvang van de schade moet afzonderlijk worden uiteengezet en eventueel door een deskundigenrapport worden aangetoond.

In het geval van de insolvente schuldenaar betekent dit: Ook wanneer de bedrijfsactiviteiten na opening van de insolventie zijn beëindigd, moet ten aanzien van de kartelschade worden uitgegaan van de periode waarin het bedrijf daadwerkelijk actief was. De vordering wordt vervolgens namens de insolventiemassa door de insolventiebeheerder geëffectueerd.

Evenredigheid en reikwijdte van de vergoeding

Opmerkelijk is dat het BGH de reikwijdte van schadevergoeding in de kartelcontext ruim opvat. Daarbij is alle daadwerkelijk geleden schade door de benadeelde voor vergoeding in aanmerking, ongeacht of de gevolgen van het kartelgedrag zich nog tijdens de actieve bedrijfsvoering of pas na opening van de insolventieprocedure hebben gemanifesteerd.

De waarde van deze gedifferentieerde rechtsopvatting blijkt vooral voor groepen schuldeisers en insolventiebeheerders, omdat op deze manier mogelijke vorderingen behouden kunnen blijven en in het belang van de schuldeisers kunnen worden uitgeoefend. De vaststellingen van het BGH maken bovendien duidelijk dat de schaderekening moet worden gebaseerd op de gebruikelijke uitgangspunten van het schadevergoedingsrecht, waarbij ook rekening gehouden kan worden met een voordeelverrekening. In het vonnis bleef onbeslist hoe de werkelijke schade in het individuele geval moet worden bepaald; dit is voorbehouden aan de feitelijke vaststelling door de lagere instanties.

Belang voor de praktijk

Gevolgen voor insolventieprocedures en belangen van schuldeisers

Het arrest van het BGH heeft grote consequenties voor de afwikkeling van insolvente bedrijven die voor opening van de procedure marktdeelnemer in de zin van het mededingingsrecht waren. Insolventiebeheerders zijn gemachtigd en verplicht om bestaande kartelschadevergoedingsvorderingen effectief na te streven om het boedelactief te vergroten. Bedrijven die in het verleden benadeeld zijn door kartelgedrag kunnen zo ook in de insolventie om compensatie vragen, waarbij de verdeling van de stelplicht en bewijslast niet in hun nadeel verandert.

Gevolgen voor de handhaving en verdediging van kartelschadevergoedingsvorderingen

Gerechtelijke en buitengerechtelijke geschillen over kartelschade krijgen door deze uitspraak extra praktische betekenis, vooral in insolventiegevallen. Bedrijven – net als insolventieschuldeisers – moeten bij de beoordeling van mogelijke kartelschades goed letten op heldere documentatie van de relevante periodes en de motivering van de schade. Karteldeelnemers moeten er op hun beurt rekening mee houden dat zij ook na het faillissement van hun voormalige contractpartner geconfronteerd kunnen worden met schadevergoedingsclaims.

Vooruitblik en duiding

Het besluit van het BGH markeert een volgende stap in de consequente toepassing van kartelschadevergoedingsvorderingen ten behoeve van de effectiviteit van het mededingingsrecht en de versterking van schuldeisersbelangen in geval van insolventie. Hoewel de vaststelling van de individuele schade in elk afzonderlijk geval uitdagend blijft, is het basisbegrip van de vergoedingsplicht nu ondubbelzinnig verankerd.

Met deze beslissing versterkt het hoogste Duitse burgerlijke hof niet alleen de rechtspositie van insolvente ondernemingen en hun schuldeisers, maar draagt het ook bij aan de harmonisatie van het Duitse kartelrecht met de Europese richtlijnen volgens de Kartelschadevergoedingsrichtlijn (2014/104/EU).

Bronvermelding:
Bovenstaande toelichting is gebaseerd op de officiële uitspraak van het Bundesgerichtshof van 30 november 2022, zaaknummer KZR 42/20, alsmede op de gepubliceerde feitelijke uiteenzettingen en rapporten onder andere op urteile.news.

Als er in verband met vorderingen tot kartelschadevergoeding, afwikkeling van insolventieprocedures of vergelijkbare vraagstukken nadere juridische vragen ontstaan, is het raadzaam uw individuele situatie te laten beoordelen door ervaren advocaten. MTR Legal Rechtsanwälte staan voor nadere informatie en persoonlijk contact tot uw beschikking.

Heeft u een juridisch probleem?

Reserveer uw consult – kies uw gewenste datum online of bel ons.
Landelijk telefoonnummer
Nu bereikbaar

Boek nu een terugbelverzoek

of schrijf ons!