Openstelling van de rechtspraak op het gebied van immateriële schadevergoeding: Nieuwe maatstaven door het Bundesgerichtshof
Met zijn uitspraak van 19-11-2024 (zaaknr.: VI ZR 1024/22) heeft het Bundesgerichtshof (BGH) een opmerkelijke stap gezet in de auteursrechtelijke en privacyrechtelijke jurisprudentie. De rechters van het BGH hebben een genuanceerde herwaardering doorgevoerd van de voorwaarden waaronder getroffenen immateriële schadevergoeding kunnen eisen. Het besluit verduidelijkt de maatstaf voor de vergoeding van immateriële schade bij schendingen van Verordening (EU) 2016/679 (Algemene Verordening Gegevensbescherming, AVG) en heeft verstrekkende gevolgen voor de rechtsbescherming op het gebied van gegevensbescherming.
Uitgangspunt: Feiten en aanleiding van de beslissing
Het BGH moest oordelen over een vordering van een individu dat vanwege de publicatie van haar persoonsgegevens zonder rechtmatige grondslag een vergoeding vorderde. De zaak betrof de verwerking van persoonsgegevens zonder dat daarvoor een geldige toestemming of een andere wettelijke toestemming was. De eiser stelde dat zij door de ongeoorloofde gegevensverwerking in haar rechten op grond van de AVG was geschonden en een immaterieel nadeel – dus een benadeling zonder concreet vermogensverlies – had ondervonden.
De tot nu toe geldende rechtspraak en de uitdagingen ervan
In de afgelopen jaren was het gebruikelijke jurisprudentie om een aanzienlijk bewijs van zogenaamde ‘immateriële schade’ in de zin van art. 82 AVG te eisen. Zo werd bijvoorbeeld verlangd dat de betrokkene moest aantonen welke concrete benadeling – anders dan louter onzekerheid – zich had voorgedaan. De drempel voor het toekennen van een schadevergoeding werd door talrijke lagere rechters daarom als hoog beschouwd.
De nieuwe maatstaf van het BGH
Vereenvoudigde eisen voor het aantonen van schade
In zijn actuele uitspraak heeft het BGH deze drempel aanzienlijk verlaagd. De rechters benadrukten dat al het verlies van controle over eigen gegevens, het ongemak of de onzekerheid als gevolg van onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens op zichzelf een voor vergoeding in aanmerking komende immateriële schade kan opleveren. Tevens maakt de uitspraak duidelijk dat dergelijke schade niet gebagatelliseerd mag worden en dat het nadeel niet bijzonder ernstig hoeft te zijn.
Geen vereiste van een ‘ernst-drempel’
Van centraal belang is de vaststelling van het BGH dat de aanspraak op immateriële schadevergoeding in de zin van art. 82 lid 1 AVG geen ernst-drempel vereist. Met andere woorden: elke schending van de AVG die leidt tot verlies van controle, onzekerheid of een vergelijkbaar immaterieel nadeel is voldoende. De gevolgen van de overtreding hoeven dus niet uitzonderlijk ernstig te zijn.
Individueelrechtelijke schadevergoeding
Het BGH benadrukt uitdrukkelijk dat de vordering tot immateriële schadevergoeding gericht is op individuele compensatie. Daarbij dient de compensatie ook te gelden voor moeilijk objectiveerbare benadeling van persoonlijke beleving, zonder restrictieve vereisten wat betreft de ernst. Daarmee versterkt de uitspraak de rechtspositie van betrokkenen en onderstreept zij de doelen van het EU-recht voor effectieve gegevensbescherming.
Betekenis voor bedrijven en betrokkenen
Gevolgen voor de praktijk
Voor bedrijven die persoonsgegevens verwerken betekent het vonnis een aanzienlijke uitbreiding van de aansprakelijkheidsrisico’s. Zelfs kleine overtredingen die tot verlies van controle over gegevens leiden, kunnen aanzienlijke vorderingen tot gevolg hebben. Verder kan de rechtspraak zich uitbreiden naar andere rechtsgebieden waarin immateriële belangen in het geding zijn (bijv. bank-, kapitaalmarkt- en distributierecht, maar ook in het kader van mededingingsinbreuken).
Voor betrokkenen ontstaat de mogelijkheid om op een vereenvoudigde feitelijke grondslag vorderingen tot schadevergoeding in te stellen, bijvoorbeeld bij datalekken, onrechtmatig gebruik van gegevens of openbaarmaking van gevoelige informatie.
Afgrenzing en beperkingen
Het is van belang op te merken dat de toekenning van schadevergoeding niet automatisch bij elke overtreding van de AVG plaatsvindt. De betrokkene blijft verplicht aan te tonen dat er een nadeel is ontstaan, ook al kan dit nu een laagdrempelige benadeling zijn. De rechter zal per geval moeten beslissen of er daadwerkelijk sprake is van immateriële schade en hoe deze moet worden vastgesteld.
Het BGH benadrukt bovendien dat de uitleg in overeenstemming met het Unierecht plaatsvindt en dat de doelstellingen van het Europese gegevensbeschermingsrecht leidend zijn bij de beoordeling.
Conclusie en toekomstperspectief
De uitspraak van het Bundesgerichtshof zet nieuwe accenten in het privacyrecht en bepaalt voortaan de handhaving van vorderingen tot immateriële schadevergoeding. Getroffenen krijgen een aanzienlijk verbeterde uitgangspositie, terwijl bedrijven die gegevens verwerken voor toenemende uitdagingen komen te staan bij het omgaan met persoonsgegevens. Voor de praktijk zijn een zorgvuldige toetsing van interne privacyprocessen en een adequate documentatie van gegevensverwerkingen onontbeerlijk om aan de regelgevende en aansprakelijkheidsrechtelijke eisen te voldoen.
Voor bedrijven, investeerders en particulieren die zich in het licht van de actuele rechtspraak geconfronteerd zien met vragen over immateriële schadevergoeding, privacy-compliant handelen en aansprakelijkheidsrisico’s, is een gedegen juridische inschatting en bijstand aan te bevelen. De Rechtsanwalt van MTR Legal begeleiden cliënten bij alle kwesties op het gebied van gegevensbescherming en aanverwante rechtsgebieden.