Ouderdomsvoorzieningsalimentatie en de toelaatbaarheid van de beleggingsvorm – Beslissing van de BGH
De vraag hoe ouderdomsvoorzieningsalimentatie binnen het kader van post-huwelijkse alimentatie gebruikt moet worden en in welke vorm deze op verantwoorde wijze kan worden belegd, houdt de rechterlijke instanties regelmatig bezig. Met zijn beslissing van 06-12-2021 (zaaknr.: XII ZB 544/20) heeft het Bundesgerichtshof (BGH) nu fundamentele richtlijnen opgesteld voor de keuze van toegestane beleggingsvormen. Aanleiding was een rechterlijke vaststelling onder welke voorwaarden een particuliere lijfrenteverzekering met kapitaalkeuzerecht als geschikte aanwending van toegekende ouderdomsvoorzieningsalimentatie kwalificeert. De beslissing omvat verstrekkende verduidelijkingen en biedt zowel voor rechters die alimentatie opleggen als voor de betrokken alimentatiegerechtigden een bruikbare leidraad.
Essentiële vraagstelling en context
In geschil was de vraag of de belegging van het alimentatiebedrag voor de oudedagsvoorziening per se in een product moet plaatsvinden dat uitsluitend op de voorziening op latere leeftijd is gericht en dat een levenslange maandelijkse uitkering garandeert, of dat ook producten zijn toegestaan die de gerechtigde de mogelijkheid bieden om in plaats daarvan te kiezen voor een eenmalige kapitaaluitkering (het zogenaamde kapitaalkeuzerecht).
Betekenis van de ouderdomsvoorzieningsalimentatie
Ouderdomsvoorzieningsalimentatie maakt deel uit van de na echtscheiding verschuldigde alimentatie als bedoeld in § 1578 lid 3 BGB. Het doel ervan is om de economische zekerheid van de alimentatiegerechtigde echtgenoot te waarborgen voor de periode na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd. De effectieve en doelgerichte aanwending van dit deel van de alimentatie staat hierbij centraal, waarbij de wetgever doorgaans een opbouw van extra pensioenrechten beoogt om eventuele tekorten adequaat te dekken.
De praktische uitdaging bij de keuze van de belegging
Diversiteit van oudedagsvoorzieningsproducten
De markt voor oudedagsvoorzieningsproducten wordt steeds veelzijdiger. Naast de klassieke particuliere lijfrenteverzekering bestaan er talrijke hybride modellen, fondsgebonden oplossingen en flexibel in te richten producten die de polishouder keuzemogelijkheden bieden ten aanzien van de wijze van uitbetaling aan het einde van de verzekeringsperiode. In de praktijk zijn vooral producten met een geïntegreerd kapitaalkeuzerecht gangbaar. Dat betekent dat de gerechtigde kan beslissen of het opgebouwde kapitaal wordt uitgekeerd als een levenslange rente of, naar keuze, als eenmalig bedrag.
Juridische kwalificatie van het kapitaalkeuzerecht
De centrale onzekerheid bestond tot nu toe hierin of het bestaan van een kapitaalkeuzerecht de erkenning van het product als toegestane beleggingsvorm voor ouderdomsvoorzieningsalimentatie uitsluit. Verschillende opvattingen in rechtspraak en literatuur varieerden van een strikte afwijzing tot een brede toelating onder bepaalde voorwaarden.
Kernboodschappen van de BGH-beslissing
De BGH heeft in deze beslissing voor duidelijkheid gezorgd. Volgens het gerecht staat het afsluiten van een particuliere lijfrenteverzekering die de polishouder een alternatief kapitaalkeuzerecht biedt, in principe niet in de weg aan het doelmatige gebruik van ouderdomsvoorzieningsalimentatie. In detail maakte de BGH echter verdere onderscheidingen:
Maatstaf: Bestemmingsgebondenheid van de ouderdomsvoorzieningsalimentatie
Volgens de BGH is doorslaggevend dat het gekozen beleggingsproduct in de eerste plaats dient ter oudedagsvoorziening. Het recht om te kiezen voor een eenmalige kapitaalafdoening in plaats van een levenslange maandrente vormt op zichzelf nog geen misbruik. Zolang de vereiste bestemmingsgebondenheid – namelijk het opbouwen van een oudedagsvoorziening – wordt nageleefd en de gerechtigde het keuzerecht niet reeds tijdens de opbouwfase (voor aanvang van de uitkering) uitoefent, staat het bestaan van dit keuzerecht het doelmatige gebruik niet in de weg.
Tijdstip van bestemming
Volgens de BGH is doorslaggevend dat de alimentatiegerechtigde gedurende de opbouwfase geen andere beschikking over het kapitaal neemt die in strijd is met het doel en de zin van oudedagsvoorziening. Pas op het moment dat de verzekeringsprestatie daadwerkelijk opeisbaar wordt – meestal na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd – kan het gebruik als kapitaaluitkering tot een nieuwe beoordeling leiden. Een verdergaande beperking bestaat echter niet louter door de mogelijkheid tot kapitaaluitkering.
Fiscale en economische gevolgen
Aan de beslissing ligt bovendien de overweging ten grondslag dat particuliere oudedagsvoorzieningsproducten in aanzienlijke mate voorzien zijn van vormgevingsvrijheden. Een beperking tot producten zonder keuzerecht zou in de praktijk tot gevolg hebben dat alimentatiegerechtigden worden uitgesloten van gangbare marktvoorwaarden, hetgeen zou indruisen tegen de door de wetgever toegekende beleidsvrijheid.
Gevolgen voor de praktijk
De beslissing van de BGH biedt alimentatiegerechtigden meer flexibiliteit bij de keuze en inrichting van hun particuliere oudedagsvoorziening. Tegelijkertijd verplicht dit tot een verantwoord gebruik van het kapitaalkeuzerecht. Zowel alimentatieplichtigen als -gerechtigden krijgen rechtszekerheid dat een particuliere lijfrenteverzekering met kapitaalkeuzerecht in principe als toegestane beleggingsvorm kan worden erkend, zolang tijdens de stortingsfase het doel van de ouderdomsvoorzieningsalimentatie wordt nageleefd.
Betekenis voor toekomstige contractsvormgeving
Vooral bij het opstellen van contracten in het kader van post-huwelijkse alimentatieovereenkomsten en gerechtelijke schikkingen biedt de beslissing een betrouwbare leidraad voor de overeenkomst van toegestane oudedagsvoorzieningsproducten. De vraag wanneer een contractueel instrument niet langer voldoet aan het strenge bestemmingsgebonden karakter van de alimentatie, blijft in bijzondere gevallen – bijvoorbeeld bij een vervroegd kapitaalkeuzerecht – onderwerp van nadere beoordeling en kan aanleiding geven tot verdere geschillen.
Conclusie en vooruitblik
Met de huidige beslissing wordt de bewegingsruimte voor het gebruik van ouderdomsvoorzieningsalimentatie aanzienlijk verruimd, zonder het beschermingsdoel ten gunste van de alimentatiegerechtigde echtgenoot prijs te geven. Zowel alimentatieplichtigen als -gerechtigden doen er goed aan de keuze en het gebruik van passende oudedagsvoorzieningsproducten zorgvuldig te beoordelen in het licht van de nu gevestigde vaste rechtspraak en in het bijzonder bij complexe contractuele situaties de juridische randvoorwaarden goed in het oog te houden.
Voor verdere analyses van de gevolgen van de beslissing of van de contractuele vormgeving van ouderdomsvoorzieningsalimentatie staan de Rechtsanwälte van MTR Legal Rechtsanwälte tot uw beschikking.