Principiële uitspraak van het Bundesgerichtshof over de verrekening van bestandsprovisies bij beleggerscompensatie in het geval van Phoenix Kapitaldienst GmbH
Met het vonnis van 17 november 2011 (zaaknr. XI ZR 67/11) heeft het Bundesgerichtshof (BGH) een belangrijk accent gelegd in de context van compensatiebetalingen voor benadeelde beleggers van Phoenix Kapitaldienst GmbH. In deze uitspraak behandelde het BGH de vraag of uit hoofde van de compensatie-aanspraak volgens de Wet op de Depositogarantie en Beleggerscompensatie (EAEG) zogenaamde bestandsprovisies – dus vergoedingen die financiële dienstverleners ontvangen voor het beheer en de begeleiding van een bepaald klantenbestand – in mindering moeten worden gebracht. De motivering en de reikwijdte van deze uitspraak zijn voor veel betrokkenen binnen de financiële markt, met name op het gebied van beleggersbescherming, van groot belang.
Achtergrond: Faillissement van Phoenix Kapitaldienst GmbH en de rol van de EAEG
Phoenix Kapitaldienst GmbH was een financiële dienstverlener die begin jaren 2000 door aanzienlijke onregelmatigheden in de schijnwerpers kwam te staan en uiteindelijk failliet ging. Talrijke particulieren hadden hun vermogen in termijntransacties bij Phoenix ondergebracht en werden door het faillissement in 2005 geconfronteerd met aanzienlijke financiële verliezen. Vanwege de bedrijfsvoering van Phoenix als effectendienstverlener bestond volgens § 4 EAEG een recht voor de getroffen klanten op compensatie door de Entschädigungseinrichtung der Wertpapierhandelsunternehmen (EdW).
In het kader van de afwikkeling van de compensatie rees de vraag in hoeverre de uitbetaling van bestandsprovisies aan bemiddelaars of beheerders van invloed kan zijn op de hoogte van de beleggerscompensatie-aanspraak. Daarbij stond met name de vraag centraal of bestandsprovisies als een vorm van voordeelverlening moeten worden gezien, die volgens § 5 lid 2 EAEG op de uitbetalingsaanspraak moet worden verrekend.
De juridische kernvraag: Verrekenbaarheid van bestandsprovisies
Het BGH boog zich in zijn uitspraak over de bewoordingen, de systematiek en het doel van de EAEG. Centrale overweging was of bestandsprovisies – anders dan bijvoorbeeld gerealiseerde winsten – een economisch voordeel in de zin van de wet vormen, dat moet worden gecompenseerd of op de compensatieaanspraak moet worden verrekend.
Hierbij stelde de rechtbank vast dat bestandsprovisies doorgaans aan bemiddelaars of andere marktdeelnemers worden betaald om het voortdurende beheer van de beleggers te waarborgen. Ze komen dus niet ten goede aan de desbetreffende belegger zelf, maar maken onderdeel uit van het beloningsmodel binnen de financiële dienstverlening. Daarmee voldoen ze echter niet aan de voorwaarden van een direct voordeel voor de rechthebbenden in de zin van de compensatieregeling volgens de EAEG.
Een ander belangrijk argument lag in het voorkomen van benadeling van de benadeelde beleggers. Een verrekening van de door derden betaalde bestandsprovisies zou ertoe kunnen leiden dat de primair beschermde groep – de beleggers – op een voor hen nadelige wijze wordt belast, zonder dat zij daar economisch voordeel van ondervinden.
Gevolgen voor de beleggersbescherming en de compensatiepraktijk
Gepreciseerde maatstaven voor de berekening van de compensatieaanspraak
Met zijn uitspraak heeft het BGH duidelijk gemaakt dat alleen die vermogensvoordelen de compensatieaanspraak verminderen, die daadwerkelijk aan de rechthebbende (belegger) toevloeien. Daarentegen hoeven doorgestorte provisies van het financiële instituut aan bemiddelaars of andere derden in principe niet in mindering te worden gebracht. Deze uitleg biedt de getroffen beleggers een ruimere bescherming en zorgt voor een meer precieze berekeningsbasis bij compensatiegevallen.
Systematische inbedding in het aansprakelijkheidskader van de EAEG
Daarnaast draagt de uitspraak bij aan een duidelijkere toewijzing van aansprakelijkheidsscheppende en aansprakelijkheidsbeperkende aspecten binnen de EAEG. Financiële dienstverleners en compensatie-instellingen worden door deze jurisprudentie verplicht tot meer uniforme richtlijnen in hun afwikkelingspraktijk. Tegelijkertijd creëert de uitspraak rechtszekerheid en bevordert het vertrouwen in het beleggersbeschermingsmechanisme bij effectendienstverleningsbedrijven.
Gevolgen voor beleggers en financiële dienstverleners
De door het BGH getrokken grens stimuleert een correcte inrichting en documentatie van geldstromen bij bemiddelings- en beheeractiviteiten. Voor beleggers betekent dit dat zij in geval van een faillissement van een effectendienstverlener mogelijk een hogere compensatieaanspraak kunnen doen gelden, voor zover de betreffende provisies niet daadwerkelijk aan hen zijn uitgekeerd. Voor financiële dienstverleners en hun distributiepartners betekent dit dat de structuren en verhoudingen rondom provisiebetalingen transparant moeten worden afgebakend.
Het is belangrijk te benadrukken dat elk individueel geval bijzondere kenmerken kan hebben, vooral met betrekking tot de daadwerkelijk uitgekeerde bedragen, de contractuele verhoudingen en de opzet van de respectieve distributiemodellen.
Conclusie
De uitspraak van het Bundesgerichtshof levert een belangrijke bijdrage aan de opheldering van openstaande rechtsvragen met betrekking tot beleggerscompensatie volgens de EAEG en versterkt dienovereenkomstig de rechten van benadeelde beleggers. Ook stelt zij uniforme maatstaven vast voor de omgang met door financiële dienstverleners verstrekte provisies en de inachtneming daarvan in compensatiegevallen.
Mocht u over de genoemde vraagstukken meer informatie willen of een juridische inschatting van uw persoonlijke situatie wensen, dan staan de Rechtsanwalt van MTR Legal graag voor u klaar voor een persoonlijk gesprek.