Terugwerkende herziening van verborgen inbreng in natura door het MoMiG: Beslissing van het Bundesgerichtshof en de betekenis ervan voor de praktijk
Het arrest van het Bundesgerichtshof (BGH) van 22 maart 2010 – Az. II ZR 120/08 – neemt een centrale plaats in in de discussie over de grondwettigheid van de terugwerkende wijzigingen in het recht betreffende verborgen inbreng in natura door de wet tot modernisering van het GmbH-recht en ter bestrijding van misbruik (MoMiG). De uitspraak brengt duidelijkheid in een lang omstreden kwestie omtrent de kapitaalvoorziening bij ondernemingen en heeft aanzienlijke gevolgen voor de praktijk van kapitaalvennootschappen en hun aandeelhouders.
Historische situering en doelstelling van de wetswijziging
Probleemstelling: Verborgen inbreng in natura als ontwijkingsconstructie
Voor de wetswijziging door het MoMiG was de zogenaamde verborgen inbreng in natura aan strikte regels onderworpen. Op grond van de toenmalige rechtspraak en wetgeving werden gevallen, waarin een storting in geld formeel werd gedaan maar economisch met een inbreng in natura werd verrekend, als verborgen inbreng in natura gekwalificeerd. Dit kon tot een dubbele stortingsverplichting leiden – een eis die in de praktijk aanzienlijke onzekerheden en moeilijkheden veroorzaakte bij bedrijfsovernames en herstructureringen.
Aanpak van het MoMiG: Modernisering en rechtszekerheid
Met de inwerkingtreding van het MoMiG op 1 november 2008 werd § 19 IV GmbHG ingevoerd. Doel was onder meer om onzekerheden over de kapitaalvoorziening weg te nemen en het principe van stortingsplicht te verduidelijken. De nieuwe regeling maakte duidelijk dat de storting in geld bij verborgen inbreng in natura in beginsel wordt erkend, mits de vennootschap kan beschikken over het als geldstorting ingebrachte bedrag en de vermogenswaarde kan worden gewaardeerd.
Terugwerkende kracht van de hervorming: constitutionele dimensies
Normatieve reikwijdte en temporele werking
De wetswijziging had volgens de bewoordingen en de toelichting ook betrekking op gevallen die al vóór de inwerkingtreding van het MoMiG waren ontstaan. Daarmee had de nieuwe regeling een daadwerkelijk terugwerkende kracht, omdat reeds afgewikkelde, maar bij inwerkingtreding nog niet definitief besliste zaken konden profiteren van de nieuwe – voor de betrokkenen gunstigere – regeling.
Toetsingsmaatstaven voor grondwettigheid
De terugwerkende kracht van wetten stuit normaliter op constitutionele grenzen, met name ten aanzien van het legaliteitsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Het BGH heeft in zijn arrest getoetst of de terugwerkende toepassing van § 19 IV GmbHG verenigbaar is met constitutionele beginselen.
Resultaat: Het BGH ontkende een schending van het verbod op terugwerkende kracht. De wijziging werkt in belangrijke mate in het voordeel van aandeelhouders, doordat een eerder bestaande, vaak als onredelijk ervaren dubbele verplichting werd opgeheven. Aangezien er geen beschermwaardige belangen van derden – met name schuldeisers van de vennootschap – op onaanvaardbare wijze werden aangetast, is de terugwerkende kracht grondwettelijk toegestaan.
Praktische gevolgen van de uitspraak
Gevolgen voor oude gevallen
Belangrijk is dat voor alle nog niet definitief vastgestelde zaken – zelfs als ze onder oud recht zijn ontstaan – het nieuwe juridische kader geldt. Onzekerheden en geschillen in de praktijk worden daarmee verminderd. Aandeelhouders die in het verleden met het risico van een dubbele betalingsverplichting werden geconfronteerd, kunnen in deze situaties een beroep doen op de nieuwe regeling.
Belang voor de praktijk van ondernemings- en acquisitietransacties
De uitspraak versterkt de plannings- en transactiezekerheid bij bedrijfsoverdrachten, toetreding van nieuwe aandeelhouders en bij kapitaalmaatregelen. Ondernemingen en investeerders profiteren van een duidelijke rechtspositie die het aansprakelijkheidsrisico vermindert en de juridische structurering van inbreng in natura vergemakkelijkt.
Juridische duiding van toekomstige structuren
De heldere regeling voor de omgang met verborgen inbreng in natura zorgt voor zekerheid bij notarissen, vennootschappen en hun adviseurs en geeft belangrijke richtsnoeren voor het opstellen en het toetsen van statuten en kapitaalmaatregelen.
Openstaande vragen en vooruitblik
Grenzen van de terugwerkende kracht
Hoewel het BGH de terugwerkende kracht in het concrete geval toelaatbaar heeft verklaard, blijft de vraag waar de constitutionele grenzen precies liggen ook in de toekomst een belangrijk onderwerp bij terugwerkende wetswijzigingen. Met name wanneer aanzienlijke beschermwaardige belangen van derden in het geding kunnen zijn, zal de toepasbaarheid van een terugwerkende kracht steeds kritisch per individueel geval moeten worden getoetst.
Lopende en toekomstige procedures
Het valt niet uit te sluiten dat afzonderlijke gevallen met bijzondere omstandigheden tot verdere rechterlijke verduidelijkingen zullen leiden. De onderhavige uitspraak geeft echter de doorslaggevende handvatten voor de interpretatie van de nieuwe regeling.
Conclusie
De uitspraak van het BGH over de grondwettigheid van de terugwerkende herziening van verborgen inbreng in natura door het MoMiG is van groot belang voor het vennootschapsrecht en de praktijk van transacties. Zij biedt rechtszekerheid met terugwerkende kracht voor gevallen vanaf november 2008, verlaagt aansprakelijkheidsrisico’s en vereenvoudigt de kapitaalvoorziening.
Ondernemingen, investeerders en vermogende particulieren die zich bezighouden met structurele vennootschapsvraagstukken, kapitaalmaatregelen of herstructureringen, worden geconfronteerd met een aanzienlijke objectivering en verduidelijking van het juridische kader. Mocht u vragen hebben over verborgen inbreng in natura of over de toepassing van de nieuwe regeling, dan kan een gedegen juridische begeleiding u helpen om rechtszeker te handelen. De Rechtsanwalt bij MTR Legal staat u hierbij met zijn diepgaande kennis van de wettelijke ontwikkelingen en de actuele rechtspraak graag terzijde.