Beslissing van het Bundesgerichtshof over de betwisting van het juridisch vaderschap – Reikwijdte voor alimentatieplichtige vaders
Op 7 oktober 2020 heeft het Bundesgerichtshof (BGH) een belangrijke beslissing genomen over een vaak besproken situatie in het familierecht (Besluit van 7.10.2020 – Az. XII ZB 580/18). Centraal stond de vraag of van een man, die naar Duits recht als juridische vader van een kind geldt, verlangd kan worden om het vaderschap van een niet van hem afstammend kind bij de rechtbank aan te vechten om zich van zijn alimentatieverplichting te ontdoen.
Juridisch vaderschap en alimentatieplicht: beginselen en betekenis van de beslissing
Begripsbepaling: Juridisch en biologisch vaderschap
In het Duitse familierecht wordt onderscheid gemaakt tussen het juridisch en biologisch vaderschap. Het juridisch vaderschap is niet noodzakelijk gebaseerd op genetische afstamming, maar komt vaak tot stand door het sluiten van een huwelijk met de moeder van het kind of door erkenning van het vaderschap (§§ 1592 e.v. BGB). Hierdoor wordt het kind juridisch toegerekend aan de man – met ingrijpende gevolgen zoals gezagsrecht, erfrecht en alimentatieverplichting.
Uitgangssituatie van de procedure
Het besluit van het BGH was gebaseerd op een situatie waarin een man juridisch als vader van een kind werd beschouwd, hoewel het kind feitelijk niet van hem afstamde. De man voldeed aan zijn alimentatieverplichtingen. De moeder van het kind en het kind zelf vroegen sociale uitkeringen aan bij de bevoegde instantie, die op haar beurt ervan uitging dat de alimentatieplicht uitsluitend voortduurde vanwege het bestaande – zij het enkel juridische – vaderschap. Een betwisting van het vaderschap door de juridische vader had niet plaatsgevonden.
Juridische beoordeling door het BGH
Geen betwistingsplicht als verplichting
Het BGH maakte duidelijk dat een juridische vader niet verplicht is om zijn vaderschap ten opzichte van een kind waarvan hij niet de biologische vader is, aan te vechten om te worden ontslagen van de alimentatieplicht. De betwisting is veeleer een persoonlijk recht en hangt als zodanig af van de vrije wilsbeslissing van de juridische vader. Een wettelijke verplichting om een gerechtelijke betwistingsprocedure te voeren, is uit de wet niet af te leiden.
Dit geldt ook met het oog op de beginselen van subsidiariteit van aanspraken op staatsvoorzieningen. Noch uit overwegingen van het familierecht, noch uit sociale regelgeving vloeit een verplichting voort dat de juridische vader actief stappen moet ondernemen en gerechtelijke procedures tegen zijn eigen juridische vaderschap moet beginnen.
Sociaal- en familierechtelijke implicaties
De beslissing van het BGH benadrukt de nauwe band tussen de toekenning van de familierechtelijke status en aanspraken op sociale voorzieningen. De juridische status als vader blijft bestaan, ongeacht de biologische afstamming, zolang er geen geldige betwisting heeft plaatsgevonden. Op basis hiervan blijft ook de alimentatieplicht bestaan.
Voor uitkeringsinstanties betekent dit dat het bestaan van een juridisch vaderschap en de daaruit volgende alimentatieplicht als primair moeten worden beschouwd. Het nalaten van een vaderschapsbetwisting kan de alimentatieplichtige man niet als schending van een verplichting worden tegengeworpen om bijvoorbeeld overheidsuitkeringen te weigeren.
Beoordeling en gevolgen voor de praktijk
Rechtszekerheid voor alimentatieplichtige vaders
De beslissing van het BGH zorgt voor planningszekerheid voor mannen die als juridisch vader niet met het kind verwant zijn. Het wordt verduidelijkt dat zij niet verplicht zijn in iedere situatie hun vaderschap aan te vechten, enkel om zich aan een eventuele alimentatieplicht te onttrekken. De beslissing blijft bij hen; dit geldt in het bijzonder ook wanneer tussen het kind en de juridische vader een gegroeide sociale relatie bestaat of als er andere persoonlijke redenen zijn die tegen een betwisting pleiten.
Verantwoordelijkheid en belangenafweging
Het arrest houdt rekening met het feit dat de beslissing om het vaderschap aan te vechten aanzienlijke gevolgen kan hebben voor het gezin en het welzijn van het kind. De vrije keuze om af te zien van een vaderschapsbetwisting wordt daarom wettelijk beschermd. Ook uit het oogpunt van het sociale recht mag een juridische vader geen verwijt worden gemaakt van inactiviteit; het gezin en de integriteit van persoonlijke relaties worden hierdoor juridisch erkend.
Gevolgen voor uitkeringsinstanties
Voor instanties voor het bestaansminimum en andere uitkeringsinstanties is doorslaggevend dat het juridisch vaderschap blijft gelden als bewijs van de alimentatieplicht, zolang het niet actief is opgeheven. Overeenkomstige eisen aan alimentatieplichtige ouders tot het voeren van een gerechtelijke betwisting zijn evenmin toelaatbaar als een vermindering van uitkeringen wegens het nalaten van een betwisting.
Conclusie
De verduidelijkingen van het BGH over het ontbreken van een plicht om het vaderschap aan te vechten, zorgen voor betrouwbare juridische kaders en waarborgen de beslissingsvrijheid van de juridische vader. Tegelijkertijd blijft het centrale doel behouden om kinderen bij het doen gelden van alimentatieaanspraken niet aan extra onzekerheid bloot te stellen.
Recente ontwikkelingen in het familie- en sociaalrecht maken duidelijk dat de raakvlakken tussen privaat- en publiekrecht vele complexe vraagstukken herbergen. Bij onzekerheden over de juridische toerekening van het ouderschap en de daaruit voortvloeiende verplichtingen kan een zorgvuldige toetsing nodig zijn. De Rechtsanwälte van MTR Legal staan hierbij adviserend terzijde om te ondersteunen bij de beoordeling van de betreffende uitgangssituatie.