BGH: Contractbepalingen over negatieve rente op spaar- en daggeldrekeningen zijn ongeldig
Het Bundesgerichtshof (BGH) heeft in een fundamentele uitspraak van 5 februari 2025 (zaaknrs. XI ZR 61/23, XI ZR 65/23, XI ZR 161/23, XI ZR 183/23) centrale richtlijnen opgesteld voor de inrichting van vergoedingsbepalingen in depositocontracten. De rechters van de XI burgerlijke kamer hebben hierbij met name regelingen van kredietinstellingen afgekeurd die het mogelijk maakten om op spaartegoeden of beleggingen op daggeldrekeningen zogenaamde “bewaarvergoedingen” dan wel negatieve rentes te heffen. Deze bepalingen zijn door het BGH als ongeldig en daarmee niet-bindend verklaard.
Achtergrond en aanleiding van de uitspraak
In de afgelopen jaren zagen veel banken zich, mede door de langdurig lage rente en door de door de Europese Centrale Bank ingevoerde negatieve depositorente, genoodzaakt hun financieringsmodellen aan te passen. In dit kader werden klanten van kredietinstellingen vaak voor het eerst geconfronteerd met het in rekening brengen van negatieve rente op klassieke spaar- en daggeldproducten. Om dit te realiseren maakten de banken gebruik van gestandaardiseerde contractvoorwaarden, waarin bewaarvergoedingen werden overeengekomen. Consumentenorganisaties en andere belangenverdedigers voor consumenten beschouwden deze praktijk als onrechtmatig en klaagden over het gebruik van deze bepalingen.
Kernboodschappen van de uitspraak
Ongeldigheid van negatieve rente op zichttegoeden
De BGH maakte duidelijk dat contractbepalingen die een extra vergoeding of negatieve rente op klassieke spaartegoeden of zichttegoeden op daggeldrekeningen voorschrijven, ongeldig zijn. Volgens het hof vormt de typische contractuele hoofdprestatie van de bank bij deze producten de bewaring en vergoeding van het toevertrouwde kapitaal, waarvoor – historisch gezien – hooguit rente aan de spaarder verschuldigd is. Het omkeren hiervan, dus dat voor het enkel bewaren van een tegoed een vergoeding (negatieve rente) verschuldigd zou zijn, ondermijnt het model van de wettelijke bepalingen.
Transparantie- en toetsingsmaatstaf
De rechter paste in het kader van haar uitspraak de toetsingsmaatstaf van de §§ 307 e.v. BGB toe. Volgens deze bepalingen zijn door banken vooraf opgestelde contractvoorwaarden onderhevig aan inhoudelijke toetsing, wanneer zij afwijken van wettelijke basisregels en voor consumenten nadelig zijn. De BGH benadrukte dat dergelijke prijsbepalingen “niet stroken met essentiële uitgangspunten van de wettelijke regelingen” en daarom de inhoudelijke toets niet doorstaan. De bepalende clausules werden als ondoorzichtig en onverwacht aangemerkt, omdat ze aanzienlijk afweken van de wettelijke verwachtingen omtrent spaartegoeden en geen duidelijke juridische kaders boden.
Afgrenzing van andere depottypes
De huidige uitspraak heeft uitdrukkelijk geen betrekking op professionele en zakelijke depositorekeningen, met name die met individueel overeengekomen voorwaarden. Ook gaf het BGH geen oordeel over andere producten, zoals lopende betaalrekeningen of zakelijke klantmodellen, waarbij bij institutionele beleggers negatieve rente werd berekend op basis van individuele afspraken. Voor de huidige ongeldigheid is steeds doorslaggevend het gestandaardiseerd gebruik van vooraf opgestelde bepalingen in massavervolging met particuliere consumenten.
Praktijkrelevantie en gevolgen
Gevolgen voor banken en particuliere klanten
Met dit vonnis krijgt de discussie over toegestane contractvorming bij bankzaken een bijzondere relevantie voor portefeuilles in het particuliere segment. Banken moeten ervoor zorgen dat contractvoorwaarden in massavolume voortaan geen eenzijdige afwijkingen van het wettelijk model bevatten. Met name consumenten krijgen op deze manier rechtszekerheid met betrekking tot de voorwaarden van klassieke beleggingsvormen, waaraan een verhoogd beschermingsniveau wordt toegekend.
Betekenis voor lopende en toekomstige contracten
De uitspraak betreft uitsluitend bepalingen die gestandaardiseerd en eenzijdig zijn opgelegd. Individuele afspraken, die aantoonbaar zijn uitonderhandeld, moeten echter anders worden beoordeeld. Omdat het vonnis fundamentele maatstaven geeft, mag worden aangenomen dat veel van de momenteel gebruikte contractvoorwaarden moeten worden aangepast. Banken staan daarmee voor de uitdaging om productinformatie en contractdocumenten uitgebreid te controleren en waar nodig aan te passen.
Vereisten aan contractvorming in de toekomst
Banken worden geacht bij het ontwerpen van nieuwe financiële producten de actuele richtlijnen van het BGH te volgen. Elke poging om via clausulevorming de economische uitgangspunten voor consumenten nadelig te beïnvloeden, zal voortaan onderworpen zijn aan strikte materiële en transparantiecontroles. Ook in internationale context zullen rechters en toezichthouders scherp toezien op de naleving van consumentenbeschermende standaardwetgeving.
Conclusie
Met deze uitspraak heeft het Bundesgerichtshof een belangrijke bijdrage geleverd aan transparantie en consumentenbescherming in het bankcontractenrecht, en heeft het opnieuw de basisprincipes voor contractuitleg bij massavolumezaken gepreciseerd. Tegelijk benadrukt de uitspraak het belang van zorgvuldig geformuleerde contractdocumenten en een nauwe aansluiting bij de wettelijke kaders voor bancaire producten in de particuliere markt.
Voor bedrijven, institutionele beleggers of particulieren die vragen hebben over de geldigheid van bankclausules of de contractvorming in de financiële sector, kan deskundige juridische begeleiding door ervaren adviseurs essentiële duidelijkheid bieden. De Rechtsanwalt van MTR Legal beschikken over ruime ervaring met complexe bank- en kapitaalmarktkwesties en staan indien nodig ter beschikking voor het oplossen van specifieke gevallen.