Recht op teruggave van onrechtmatig geïnde bankkosten – termijnen en juridische kaders
Met zijn uitspraak van 21 mei 2024 (zaaknr.: XI ZR 45/24) heeft het Bundesgerichtshof (BGH) doorslaggevende duidelijkheid verschaft over de periode waarin consumenten, maar ook zakelijke cliënten, te veel betaalde bankkosten kunnen terugvorderen. De uitspraak betreft situaties waarin banken kosten in rekening hebben gebracht die niet in overeenstemming waren met geldende wetgeving of contractuele afspraken.
Kernboodschappen van het BGH-vonnis
De BGH verduidelijkt in haar huidige beslissing dat terugvorderingsaanspraken wegens onterecht geheven bankkosten onder de reguliere civielrechtelijke verjaringstermijnen vallen. Dit betekent dat dergelijke aanspraken doorgaans na drie jaar vanaf het einde van het jaar waarin de aanspraak is ontstaan en de klant hiervan op de hoogte was of zonder grove nalatigheid op de hoogte had moeten zijn, niet meer kunnen worden afgedwongen. Een lange terugvorderingsperiode, bijvoorbeeld voor kosten die vele jaren geleden zijn betaald, is daardoor uitgesloten.
Achtergronden van de rechtspositie bij bankkosten
Ontwikkeling van de rechtspraak omtrent bankkosten
In het verleden heeft het Bundesgerichtshof reeds meerdere kostenclausules van kredietinstellingen als ongeldig aangemerkt, met name wanneer deze geen concrete tegenprestatie voor de klant inhielden of bankdiensten volgens het oordeel van het gerecht niet afzonderlijk mochten worden berekend. Dit betreft bijvoorbeeld kosten voor de afhandeling van kredietovereenkomsten of vergoedingen voor het aanhouden van betaalrekeningen die het contractueel toegestane niveau overschrijden.
Verjaring van terugvorderingsaanspraken
Volgens § 195 BGB bedraagt de reguliere verjaringstermijn voor dergelijke aanspraken drie jaar. De termijn begint te lopen aan het einde van het jaar waarin de aanspraak is ontstaan en de rechthebbende hiervan op de hoogte was of zonder grove nalatigheid hiervan op de hoogte had moeten zijn (§ 199 lid 1 BGB). De BGH heeft in haar uitspraak uitdrukkelijk bevestigd dat er geen verlenging van de verjaringstermijn geldt voor vorderingen in verband met onrechtmatig in rekening gebrachte kosten, zelfs als er sprake is van een lopende zakelijke relatie.
Gevolgen voor consumenten en bedrijven
Belang voor bankcliënten
Het huidige vonnis heeft grote praktische relevantie: betrokkenen die vaststellen dat zij onterecht kosten hebben betaald, dienen direct te controleren wanneer zij van deze kosten op de hoogte zijn geraakt om verjaring te voorkomen. Voor terugvorderingen waarvan de onderliggende betaling langer dan drie jaar geleden heeft plaatsgevonden en waarvan reeds kennis bestond, is het doorgaans niet meer mogelijk om de aanspraak te effectueren.
Gevolgen voor banken en betalingsverplichtingen
Aan de kant van kredietinstellingen ontstaat meer duidelijkheid over de maximale termijn waarbinnen cliënten kunnen terugvorderen. Hieruit vloeit voor zowel banken als klanten de noodzaak voort om bedrijfsmodellen en contracten aan te passen aan de wettelijke vereisten en bestaande kostenafspraken regelmatig te herzien.
Juridische beoordeling en verdere ontwikkelingen
Rechtspositie in het licht van consumentenbescherming en contractvrijheid
Het vonnis brengt een verdere verduidelijking in de afweging tussen consumentenbescherming en rechtszekerheid. Terwijl cliënten in principe beschermd moeten worden tegen buitensporige of ongerechtvaardigde kostenclaims, moeten banken op hun beurt kunnen vertrouwen op de bestendigheid van hun contractuele relaties. De BGH-jurisprudentie onderstreept dat deze belangen door de strikte toepassing van de verjaringsregels in evenwicht moeten worden gebracht.
Risico’s in verband met het intreden van verjaring
Het wordt duidelijk dat per geval zorgvuldig moet worden onderzocht wanneer precies een terugvorderingsvordering is ontstaan en welke kennis aan de rechthebbende kan worden toegerekend, omdat hiervan de aanvang en het verloop van de verjaringstermijn in grote mate afhankelijk zijn.
Conclusie en vooruitblik
De uitspraak van het BGH biedt marktdeelnemers in de bankensector meer rechtszekerheid bij de omgang met terugvorderingen van onrechtmatige kosten en benadrukt het belang van regelmatige controle van zakelijke relaties en betalingsverplichtingen.
Voor vragen over de concrete interpretatie van de uitspraak of over de geldigheid van bankcontractuele kostenclausules volgens de huidige wetgeving, staan de Rechtsanwälte van MTR Legal – een nationaal en wereldwijd opererend full-service advocatenkantoor – graag ter beschikking voor een gekwalificeerde juridische beoordeling.